Twee weken geleden bracht Savages-frontvrouw Jehnny Beth haar solodebuut To Love Is To Live uit. Een ijzersterke experimentele plaat over mens zijn in 2020, seksualiteit en zondigen. We spreken Jehnny Beth over de platen die haar inspireren, haar erotische boek in samenwerking met haar partner Johnny Hostile en waarom ze in het diepe duikt met deze plaat.

To Love Is To Live: het klinkt haast als een tegeltjeswijsheid. Het is in ieder geval geen leus die je per direct plakt aan Jehnny Beth, frontvrouw van de intense noiserockband Savages. Een hyperintense liveband was dat, niet bepaald gezellig. Hun shows, die ze speelden op festivals als Down The Rabbit Hole en vooral thuisbasis Le Guess Who? waren hard en meedogenloos, waarbij Beth het allemaal bezag vanaf het podium met die beruchte strenge blik.

Maar die georchestreerde woede, dat wilde Beth niet meer. De projecten van Savages waren te trefzeker, de band wist té goed waar het mee bezig was. ‘Het zat de creativiteit in de weg,’ vertelt Beth, een week nadat haar solodebuut uit is gekomen. In de periode na Savages en vóór de geboorte van Jehnny Beth als solo muzikante zat ze niet stil. Ze acteerde, hostte een radioshow, tourde met Gorillaz de wereld rond, en schreef een boek in samenwerking met Johnny Hostile. Een boek vol verhalen over seksuele uitspattingen en relaties die net buiten de norm vallen. Die fascinatie voor seksualiteit sijpelt ook door op de plaat. Luister maar eens naar een liedje als ‘Flowers’: 'She loves me and I love her / I'm not sure how to please her'. ‘Het album is een stuk breder dan het boek. Het gaat over mens zijn in 2020, seksualiteit is daar slechts een onderdeel van.’

Beth wilde zichzelf opnieuw uitvinden, niet meer precies weten waar ze mee bezig was. ‘Het geeft me een kick om aan dingen te werken waarvan ik niet zeker weet of ik het kan. Met deze plaat nam ik de positie in van ontdekker. Ik wilde niet precies weten wat ik wilde maken en dat zo zorgvuldig mogelijk uitvoeren, zoals bij Savages. Ik moest van mezelf opnieuw beginnen, een witte bladzijde. Ik moest in het diepe duiken om te kijken wat zich daar bevond. Het voelde voor mezelf als een renaissance, ik was vrij en nam een risico,’ vertelt ze via de telefoon vanuit haar huis in Parijs.

En dat risico nam Jehnny zeker: het album is ontzettend expressief en experimenteel, en ze lijkt zich op geen enkele manier in te houden. Ze zingt onder andere over genderrollen, internetverslavingen (‘Human’) en zondigen (‘We Will Sin Together’), ondersteund door angstaanjagende soundscapes, harde drums, vervormde stemmen en ruisende gitaren. ‘I'm the man / I fuck all I can / 'Cause I'm the man / Not a pussy’ zingt ze op ‘I’m The Man’: ‘Als je wilt schreeuwen moet je wel weten waarover je schreeuwt. Ik denk altijd erg goed na over mijn teksten, maar ik wil wel teruggaan naar wat vitaal is om te uiten. Als ik constant aan het publiek denk zou ik nog niet de helft zeggen van wat ik nu zing. Dan zou ik denken: gaan mensen me wel aardig vinden als ik dit zeg? Ik denk dat ik dan tracks als ‘I’m The Man’ niet had geschreven. Ik zou mezelf inhouden. Als je het album luistert, weet je dat het niet bepaald om inhouden gaat.’

Op het album zijn ook Joe Talbot, zanger van punksensatie IDLES, en acteur Cillian Murphy (die ene van van Peaky Blinders) te horen. Ook werkte ze samen met Atticus Ross van Nine Inch Nails en Flood (producer van o.a. New Order, Depeche Mode en U2). ‘Als eerste begon ik met het schrijven van de teksten, die ik in de studio uitwerkte met mijn partner Johnny Hostile. We hadden van elk nummer zo’n vijf versies, wat erg fijn was, ook voor de producers,’ aldus Jehnny. ‘Atticus Ross bracht dit album echt naar een hoger level. We hadden een beperkte tijd toen Johnny Hostile en ik naar Los Angeles afreisden om met hem samen te werken. Hij had het echter meteen te pakken, gaf enorm veel om de plaat en het paste perfect. ’

Wanneer we het over haar inspiraties hebben, heeft Beth het over platen die je niet per se achter dit nieuwe album zoekt. ‘Er zijn drie platen die mij hebben geïnspireerd voor dit album. Ten eerste Beyoncé’s Beyoncé, naar mijn mening echt een revolutionaire plaat. Ze brak de conventies van wat het betekent om een nummer te schrijven. Het bevat een verhaallijn, maar is tegelijk een grote mix van genres en stijlen. Dat was precies wat ik wilde doen. Zo had To Pimp A Butterfly van Kendrick Lamar ook een grote invloed op me. Die plaat vat de tijd waarin we leven samen met gefragmenteerde songs en is geweldig gestructureerd. Qua sounddesign is Double Negative van Low de plaat die me heeft geïnspireerd. Dat is een van de dapperste albums die ik ooit heb gehoord, in termen van productie. Het legt bloot hoe moeilijk het is om de schoonheid te zien door alle bullshit, gevat in vele lagen distortion.’

En die albumcover, wauw. Het lijkt op een ivoren standbeeld uit de tijd van de Grieken, waar de spieren en pose enorme kracht uitstralen. Die cover is een samenwerking met grafisch designer Tom Hingston, die eerder samenwerkte met artiesten als Grace Jones, Nick Cave en David Bowie. ‘Ik ben al een lange tijd ontzettend geïntrigeerd door de poses van bodybuilders. De manier waarop ze die aparte poses aannemen vind ik er raar uitzien, het is bijna een soort ballet. Allemaal om zoveel mogelijk spieren te kunnen laten zien. Toen ik dit met Tom besprak kwam hij met het idee om een 3D sculptuur te maken, en dat is uiteindelijk de albumcover geworden waar ik ontzettend trots op ben. Ook vind ik het leuk om een plaat als fictie te zien, als een film. Die krachtige sculptuur laat dat zien. Het beeld is een heldin, iemand tegen wie je opkijkt. Het is iemand die ik wíl zijn, maar niet ben.’