De kringen onder zijn ogen zijn haast hoorbaar, zo vermoeid klinkt frontman Grian Chatten op albumopener ‘I Don’t Belong’. Een neergeslagen song is het, eentje waarop een gitaarmelodie langzaam in rondjes cirkelt over een voortstrompelde drumbeat. Chatten is van niets of niemand, zou het ook niet willen, maar hij klinkt eerder uitgeknepen dan strijdlustig wanneer hij het zingt. De nerveuze, opgefokte energie waar de band vorig jaar de popzalen een oplawaai mee gaf is amper nog te bespeuren.
Het nummer had niet meer haaks kunnen staan op ‘Big’, het nu profetische openingsstatement van hun debuutalbum Dogrel. Daarop beet Chatten op zijn typische wijze de luisteraar toe hoe groot Fontaines D.C. wel niet zou worden, een statement dat binnen de kortste keren waarheid bleek. Afgelopen jaar was de Ierse band zonder twijfel dé gitaarsensatie, te wijten aan hun furieuze post-punk met poëtische invloeden. James Joyce meets Girl Band, dat was een combinatie invloeden die meteen hoge ogen gooide. Debuutalbum Dogrel sleepte op internationaal niveau prijzen in de wacht, het werd ontvangen met lovende kritieken, de band bleek een livefenomeen. Binnen een jaar speelden ze shows voor duizenden man in hun thuisland, in het festivalseizoen werden ze van hot naar her gesleurd. En dat sloeg de band murw. ‘We waren altijd op reis. Compleet overweldigend,’ vertelt drummer Tom Coll, die vandaag samen met gitarist Carlos O’Connell het woord doet. ‘Een weekend in Rusland, terug naar Frankrijk. Van Dublin naar Oslo, een show in Frankrijk, op naar Sicilië en dan terug naar Amsterdam om naar Dublin terug te reizen. En dat binnen drie dagen. Het was bizar, maar we durfden nergens nee tegen te zeggen. We kregen zoveel kansen aangeboden.’
Tijdens de Europese tour stond de band doodziek op het podium, daarna cancelden ze een boel shows vanwege mentale gezondheidsproblemen. Leuk was die periode niet, beamen Coll en O’Connell. ‘Het touren nam onze levens compleet over,’ zegt O’Connell. ‘We waren fysiek en mentaal uitgeput. We spraken niet meer. We sliepen amper. Het was een bizar gevoel om álles wat je wilt zo plotseling te krijgen, maar dan wel met zo’n intensiteit dat je er niet van kunt genieten. We begonnen alles te bevragen. Of we nog wel door wilden gaan, waarom we ooit überhaupt hieraan waren begonnen, hoe we nog gewoon vríénden konden zijn. We zaten continu vol angst.’