Dit weekend viert Amenra feest. De mysterieuze West-Vlaamse metalband die uitgroeide tot zoveel meer dan een metalband presenteert in Amsterdam drie dagen lang muziek, dans en beeldende kunst ter ere van zijn twintigjarige bestaan. Met kopstuk Colin H. van Eeckhout kijken we terug op een periode waarin intense pijn en intens geluk elkaar afwisselden.

‘Net als andere mensen moeten wij ook gewoon eten.’ Colin H. van Eeckhout meldt het droogjes. Aan de telefoon is de zanger van Amenra al net zo innemend en serieus als hij op het podium is. In een gesprek van een uur lacht hij slechts af en toe, voorzichtig. Van Eeckhout praat over Het Ochtendgloren, een onderdeel van de viering die Amenra dit weekend houdt in Paradiso en de Brakke Grond, het in Amsterdam gevestigde huis voor Vlaamse cultuur. ‘Het is een brunch’, vertelt hij. ‘Een samenzijn waar we in gesprek kunnen gaan over wat we doen. Jammer genoeg worden we nog steeds vaak bestempeld als ‘metalband’. Bij dit soort gelegenheden kunnen we laten zien dat we meer te vertellen hebben dan dat.’

Het verhaal van Church of Ra bijvoorbeeld, het DIY-collectief waarmee de band bevriende kunstenaars uit verschillende disciplines verenigt. Kunstenaars, bovendien, die zich niet per se in de metalhoek bevinden. Sinds ze op Lowlands 2017 in dezelfde tent speelden, onderhoudt Amenra bijvoorbeeld contact met Sevdaliza, bij wiens optreden Van Eeckhout per ongeluk belandde. ‘Omdat we ervan overtuigd zijn dat we ieder op onze eigen manier met hetzelfde bezig zijn.’

De driedaagse Building of the Free Church presenteert Amenra en zijn Kerk dan ook in al zijn facetten. De Paradiso-show van de West-Vlamingen zal vanzelfsprekend de apotheose vormen, maar daarnaast presenteren Van Eeckhout & co. in Amsterdam dans, performance en beeldende kunst. Ook de Zeeuwse folkzanger broeder Dieleman staat op het affiche. Op de dinsdagochtend voor de viering heeft Van Eeckhout het nog druk met de voorbereidingen: ‘We zijn nog aan het repeteren, moeten kunstwerken naar Amsterdam vervoeren en mensen ophalen die deel komen nemen.’

Het geheel markeert het twintigjarige jubileum van Amenra, het kwintet dat zijn roots kent in de hardcore van de jaren negentig, maar zijn horizon inmiddels verbreed heeft met zeven even extreem harde als bloedmooie albums. De band uit Kortrijk maakt al twee decennia wereldwijd indruk met bijzonder intense shows waarin sacrale stiltes worden afgewisseld met oorverdovend geschreeuw dat dwars door merg en been gaat. Net als zijn albums – die als kerkmissen genummerd zijn – hebben de shows van Amenra veel weg van uitgebreide rituelen. Berucht zijn de shows waarin Van Eeckhout zich op liet hangen aan vleeshaken, maar ook zonder zo’n hoogtepunt is een avond met Amenra een nogal heftige aangelegenheid.

Twintig jaar na zijn oprichting is Amenra het metalniche dan ook ruimschoots ontstegen. Het houdt zich niet bezig met de clichés van een bepaalde scene, maar creëerde een eigen wereld en groeide volledig op eigen voorwaarde naar steeds grotere podia. ‘Dat is voor ons de voornaamste reden om terug te kijken’, vertelt Van Eeckhout. ‘Het besef dat we onze eigen agenda hebben kunnen bepalen. Hoe ouder we worden, hoe meer we beseffen dat we ons daar heel gelukkig mee mogen prijzen.’

(tekst gaat verder onder de foto)

Amenra

is Colin H. van Eeckhout - zanger
Mathieu Vandekerckhove - gitarist 
Lennart Bossu - gitarist 
Levy Seynaeve - bassist 
Bjorn Lebon - drummer 

in 1999 opgericht in Kortrijk 

kopstuk van collectief Church of Ra

2003 Mass I 
2005 Mass II
2005 Mass III
2008 Mass IIII 
2012 Mass V
2016 Alive (akoestich)
2017 Mass VI 

Religie en rituelen

In tegenstelling tot veel bands uit de hardcorescene die Kortrijk en omstreken rond de eeuwwisseling beheerste, hield Amenra zich vanaf dag één niet vanuit een soort plichtsgevoel bezig met politiek. In plaats daarvan wilden Van Eeckhout en de zijnen in hun muziek een persoonlijk verhaal vertellen, met veel verwijzingen naar religie en spiritualiteit. Anno 2019 neemt mystieke symboliek nog altijd een prominente plaats in binnen het oeuvre van de Belgen. ‘We raakten daarin geïnteresseerd door het wegvallen van het geloof en de kerk in onze jeugd’, vertelt Van Eeckhout. ‘Onze omaatjes waren nog heel gelovig, maar onze ouders waren al aan het minderen en voor ons was het geloof een verplichting. Op dat moment verliest zoiets al zijn waarde.’ Toch verloor Van Eeckhout het geloof in ‘iets’ nooit volledig uit het oog. ‘Ik weet niet of ik een religieus persoon ben, maar als ik een mokerslag moest incasseren in mijn leven, besefte ik me dat het fijn is als er iets is waarop je kunt rekenen, when all else fails.’

Niet dat Van Eeckhout zijn ‘geloof’ in kerkbanken beoefent, hoor. Door de jaren heen raakte hij juist geïnteresseerd in alternatieve, soms extreme vormen van spiritualiteit. Dat zijn vader overleed toen hij pas twintig was, speelde daarin vanzelfsprekend een belangrijke rol. Kort na de dood van zijn vader begon Van Eeckhout zich te verdiepen in de vrijmetselarij, waarbij zijn vader aangesloten was. ‘Het idee van zo’n broederschap vond ik heel boeiend’, herinnert hij zich, ‘van mensen die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en het beste met elkaar voorhebben. Ik heb geen broers of zussen, dus dat was voor mij heel waardevol. Via mijn vader kwam ik met de vrijmetselarij in contact, maar ik schatte het pas op waarde toen hij er niet meer was. Ik denk dat de Church of Ra uiteindelijk onze versie van zo’n broederschap geworden is. Het is heel mooi om daar onderdeel van uit te maken, omringd te worden door lieve mensen, door gelijkgestemden.’

Gelijkgestemden vond Van Eeckhout ook bij zijn eerste ophangingsritueel, ver voor er sprake was van grote podia. Tuurlijk waren de tatoeages en piercings die hij in de metalscene had leren kennen interessant, maar het idee van suspension liet hem ook maar niet los. ‘Alleen kon je in die tijd niet zomaar via Google iemand vinden die dat deed. Je moest echt jaren op zoek naar mensen uit dat wereldje.’ En zelfs toen Van Eeckhout uiteindelijk zulke mensen had gevonden, ontbrak het hem nog aan een reden om aan zo’n ritueel deel te nemen. ‘Pas toen mijn vader overleed dacht ik: oké, ik moet dit nu doen.’ Dus toog Van Eeckhout naar een bos in de buurt van Tilburg, waar hij zich liet ophangen aan haken, omringd door barmhartige mensen die hem door de ervaring loodsten. ‘Ik hoopte dat het me naar een spiritueel niveau zou trekken, maar misschien ook wel dat ik zelf even naar boven zou kunnen gaan. Dat ik nog even gedag zou kunnen zeggen tegen m’n vader.’

De helende werking van pijn is altijd aanwezig gebleven in het werk van Amenra, dat zich geregeld afspeelt op de grens tussen leven en dood, op het snijvlak van donker en licht. Natuurlijk zou Van Eeckhout zijn pijn kunnen verdoven door te grijpen naar drank of naar drugs, maar zulke middelen heeft hij afgezworen, lang geleden al. ‘Juist een wond zien genezen is het bewijs dat dingen vergaan, ook mentale pijn. Met de tijd sluit een wond, wordt hij een herinnering die met je meedraagt, iets waar je mee leert leven. Dat is met rouw en verlies precies hetzelfde. Daarbij: drank en drugs zijn ook maar illusies hè. Chemische processen. Tuurlijk zou het soms makkelijk zijn als ik mezelf een paar pinten liet drinken. Dan zou ik wat minder serieus zijn, wat socialer misschien. Maar je bent wie je bent. Mezelf benevelen voelt voor mij alleen maar als uitstel van executie. Met Amenra kiezen we voor de andere kant van het spectrum: alles waar je voor op de vlucht zou kunnen gaan, kijken wij recht in de ogen aan.’

Spijt van zijn capriolen zegt Van Eeckhout nooit te hebben. Zijn lichaam, dat ondertussen ongetwijfeld meer littekens dan tatoeages telt, ziet hij simpelweg als zijn klei, een instrument om zijn verhaal mee te vertellen. In niets anders dan de microfoon waardoor hij zingt. ‘Natuurlijk ziet mijn moeder me dat soort dingen liever niet doen, maar ze begrijpt wel dat het geen destructieve bezigheid is. We eindigen juist altijd met iets positiefs, iets moois, ontlading. Er heeft ook niemand anders last van die pijn.’ Bovendien waakt Amenra ervoor dat zijn rituelen spektakelstukken worden. Onder geen beding mogen de rituelen van de band veranderen in effectbejag. ‘Daarom doen we dat soort dingen maar heel sporadisch, alleen als we een periode achter de rug hebben die zo intens was dat we die op een speciale manier af willen sluiten. Natuurlijk zouden we ervoor kunnen zorgen dat er elk optreden iemand aan haken hangt, maar op een tour van dertig dagen gaan we dat natuurlijk dat niet doen.’

(tekst gaat verder onder de foto)

Leven en dood

In al zijn duisternis maakt het werk van Amenra duidelijk dat de dood niets is om bang voor te zijn. Of in ieder geval dat het niet zoveel zin heeft om bang te zijn voor de dood. Die is immers onontkoombaar en volgt per definitie uit het leven. De dood is voor Amenra juist een belangrijk onderdeel van menselijke bestaan, iets dat best bij leven al besproken mag worden. ‘Ik vind best dat mensen zich er bewust van mogen zijn dat onze levenswandel uiteindelijk naar de dood leidt. Juist door dat bewustzijn kun je het mooie in de wereld soms sneller waarderen. Dat ik op jonge leeftijd werd geconfronteerd met de dood van een familielid heeft me dat doen inzien. Natuurlijk was ik na mijn vaders dood niet helemaal veranderd, maar ik merkte wel dat ik sneller in een diepzinnig gesprek verzeild raakte dan anderen.’

Een andere reden dat Van Eeckhout zo ogenschijnlijk makkelijk kan praten over een groot en ongrijpbaar onderwerp als de dood, is dat hij ervan overtuigd is dat ook hij vrij jong zal sterven. De meeste mannen in zijn familie sterven rond hun vijftigste en de inmiddels veertigjarige Van Eeckhout gaat er vanuit dat hem eenzelfde lot beschoren is. Ook de fysieke pijn die hij zichzelf bewust aandoet, krijgt in dat licht een draaglijker karakter. ‘Als ik niet jong sterf, is dat natuurlijk beter’, licht de zanger nuchter toe. ‘Maar als het wel zo is, heb ik er in ieder geval alles uitgesleept dat ik maar kon. Dan heb ik toch zo goed als mogelijk mijn plicht op deze aardkloot vervuld.’

Die plicht, die omvat voor Van Eeckhout tegenwoordig ook het opvoeden van twee zoons. Een taak die mooi en eervol is, maar die iemand die zo vaak met de dood bezig is ongetwijfeld ook zwaar valt. ‘Het brengt een zekere tristesse met zich mee, omdat ik weet wat hen allemaal nog te wachten staat. Je hoopt dat je hen daartegen kunt wapenen. Ik had er als kind bijvoorbeeld nooit bij stilgestaan dat een ouder zomaar dood zou kunnen gaan, of ernstig ziek zou kunnen worden. In ons huis is het een heel normale zaak om daar over te praten. Dat oma’s dood zullen gaan, vermoedelijk als eerste. Maar dat wij ook zouden kunnen overlijden. Ik vind het niet onbelangrijk dat je die realiteit voor ogen houdt, in plaats van de illusie dat alles oké en fantastisch is. Het is nu misschien fantastisch, maar dat kan zomaar veranderen, dus geniet er maar van. En zet je schrap voor wat er komt.’

Als Van Eeckhout die les niet al in op zijn twintigste had geleerd, dan had hij dat de afgelopen jaren wel gedaan. Donkere wolken pakten zich tot twee keer toe samen boven het gezin van de zanger. Zijn ene zoon moest op jonge leeftijd een hartoperatie ondergaan, bij de ander moest een tumor worden verwijderd. ‘De kinderen beseffen niet echt wat ze al doorgemaakt hebben, maar mijn vrouw en ik wel. Dat zijn momenten in een mensenleven waarop je geen opties meer hebt. Je moet je lot in de handen van een dokter leggen, want je kunt er zelf geen zak aan doen.’

Het zijn wrede spelingen van het lot. Zelfs voor de man die de dood zo dicht op zijn huid draagt komt de duisternis soms plots wel heel dichtbij, zonder boodschap aan de grens tussen werk en privé. Van Eeckhout blijkt besloten te hebben zich van die grens dan ook maar niets meer aan te trekken. Juist zijn meest persoonlijke momenten van pijn vormen inspiratiebronnen voor de muziek van Amenra. Twintig jaar na de oprichting van de band, twintig jaar na het overlijden van zijn vader, is die muziek nog steeds Van Eeckhouts ultieme uitlaatklep. ‘Eigenlijk zou je zelfs kunnen zeggen dat we wachten op dat soort momenten van verdriet’, vat de zanger samen. ‘De enige momenten waarop we ons gemotiveerd voelen om een album te maken, zijn de momenten waarop we echt verloren zijn, waarop we niets anders kunnen doen dan incasseren. Dan ben je radeloos, heb je iets nodig om je aan vast te kunnen klampen. Wat een god voor iemand anders is, dat is onze muziek voor ons. Onze manier om alles een plaats te geven en onze zorgen te laten verdampen, al is het maar voor even. Juist dat we alle donkere zaken kunnen kanaliseren richting een optreden, zorgt ervoor dat we zelf kunnen bepalen wanneer die donkere wolk zich naar de voorgrond begeeft. We zijn heer en meester geworden van ons verdriet.’