‘I’m not your mother, I’m not your bitch!’, krijst Courtney Barnett alsmaar op het meest opmerkelijke nummer van haar tweede studioalbum Tell Me How You Really Feel. Het is een storm van woede, agressie en (de dertigersversie van?) teenage angst die nog geen 2 minuten klokt, met een grungey riff en snerpende feedback. ‘Het is zó lekker om te zingen’, zegt ze er zelf over op haar Amsterdamse persdag. ‘Waarom? Omdat het allerlei woede vrij laat die kennelijk in het lichaam gevangen zit, het is een bevrijdende twee minuten lang schreeuwen tegen iemand. Als tiener luisterde ik graag naar Nirvana. Ik maakte als kind de connectie niet – ik wist alleen dat ik het geweldig vond – maar ik had die allesconsumerende tiener-woede kennelijk in me zitten. En dat terwijl ik zó’n goed leventje had, haha.’
Tegen wie ze zich richt op dat nummer? Dat wil ze liever niet kwijt. Zoals ze op haar album ook reageert wanneer haar wordt gevraagd: ‘Tell me how you really feel!’ ‘I don’t know, I don’t know anything. I don’t owe, I don’t owe anything.’ De titel van dat nummer is ook al zo treffend: ‘Crippling Self Doubt and a General Lack of Self-Confidence’. Au.
De Australische zangeres brak in de afgelopen jaren door met venijnige indiefolkrockliedjes met telkens weer een gemeen knipoogje en speelse taalgrapjes. ‘Put me on a pedestal and I’ll only disappoint you’, zingt ze in haar grootste hit. En verdomme, werd ze toch op een voetstuk geplaatst: het leverde haar een Grammy-nominatie op, ze trok ermee naar festivals als Lowlands en Down The Rabbit Hole trok en vulde de grote zaal van Paradiso. Oh, en ze maakte tussendoor ook nog een album met Kurt Vile, waarin ze hun vriendschap vergeleken met een hotelontbijtje.