Natuurlijk: als festivalheadliner kun je beginnen met een jubelend anthem, een nummer dat als een mokerslag aankomt en zelfs de twijfelaars achterin het veld met weerhaken naar binnen hengelt. The National doet het tegenovergestelde. Vanzelfsprekend. Ze starten met ‘Nobody Else Will Be There’, het openingsnummer van hun laatste plaat en een van hun meest introverte songs sinds tijden.
Het is in de kern een stemmige pianoballade, maar tegelijkertijd typisch The National. Op de achtergrond klinkt al de onrust van een nerveus feedbackende gitaar en elektronica die nog het meeste wegheeft van een testtoon. Matt Berninger staat op een veel te druk feest, bromt hij, waar hij probeert wat rust te vinden om de voor zijn ogen uit afbrokkelende relatie alsnog te lijmen. Hij weet ook wel dat het tevergeefs is. De momenten waar hij over zingt zijn zo pijnlijk, dat hij toch ook direct het hele veld bij de lurven pakt.
The National is groot geworden met ongemak. ‘I’m afraid of everyone?’ Berninger laat het klinken als een meebrul-lijfspreuk. Rondom zijn sterfdag – en de vraag of zijn relatie nog tot dat moment standhoudt – bouwt hij hun meest majestueuze rocker. Het liefst zwalkt hij over het podium als de pas gescheiden aardrijkskundeleraar die dronken uit de kroeg is gerold, vol schaamte alle oogcontact vermijdend, om het volgende moment toch te oreren voor de toevallige aanhoorder hoe kut het gaat. Hij heeft zijn mic-stand net een tikkeltje te laag staan – expres natuurlijk – zodat hij pathetisch gebukt door de show kan gaan. En natuurlijk zie je het rode bekertje wijn staan, om het randje eraf te halen. Berninger knielt er zo vaak naast dat er zelfs vragen over worden gesteld in interviews.