‘Am I a bitch to not like you anymore? Punch me in my face, I wouldn't even fight you no more’. Direct nadat de zalvende openingstrack over een overleden vriend van het nieuwe Wolf Alice voorbij is, bijt zangeres Ellie Rowsell van zich af. Ze schreeuwt het uit in ‘Yuk Foo’, het heftigste nummer van de plaat en eigenlijk ook het heftigste dat de band ooit heeft opgenomen. Direct erna laat de band zien ook radiohits te kunnen maken en weer een nummer later zwelgen ze retro-romantisch zoals M83 dat op zijn beste momenten doet. Waar sommige bands hun tweede album gebruiken om nog wat meer tot één geluid te komen, gaat Wolf Alice juist alle kanten op, maar telkens weer raak.
Met het debuutalbum werd Wolf Alice direct genomineerd voor een Mercury Prize, in hun thuisland verkopen ze al arena's uit, in de rest van de wereld snelt hun livereputatie inmiddels ook voor zich uit. En nu is er een tweede plaat, waarmee ze nog wat meer gas kunnen gaan geven.
'Alsof je je emoties aan het uitkotsen bent'
Uiteindelijk is het simpel, vertelt Rowsell. ‘Ik ben niet altijd agressief en boos, niet altijd romantisch. Soms ben ik vreselijk gefrustreerd, en soms een wandelend romantisch cliché, zoals op ‘Don’t Believe the Kisses'. Het idee was dat te zingen als een totaal onromantisch persoon, die probeert te ontkennen dat hij of zij verliefd is, maar het toch echt is. Het gaat zoals het gaat, zo’n tekst begint met een goede zin of iets wat ik ergens lees. Het verbaast mij soms hoeveel er in mijzelf opgeslagen zit, wat er dan opeens allemaal uit komt. Alsof je je emoties aan het uitkotsen bent.'
Dankzij een moordend tourschema, waar sinds 2013 praktisch nooit een einde aan komt, lijkt het alsof Wolf Alice al jaren en jaren meeloopt. En alsof de band ondanks de opnames van het nieuwe album nooit echt weg geweest is. De hele afgelopen zomer speelden ze door en na een maandje rust in september om te repeteren en interviews te doen, zitten ze vanaf oktober tot en met januari alweer ramvol. Vorig jaar nam Rowsell ook nog plaats in de jury van de Mercury Prize, de belangrijkste Engelse prijs voor het beste album. Prestigeus en interessant om eens een blik in de keuken te werpen, maar niet iets waar ze verder aandacht aan besteedt, zucht ze er verveelt over. Niet alsof ze het dit jaar echt gevolgd heeft.
Belangrijker vindt ze hoe ze zich liet horen rond de Britse verkiezingen afgelopen jaar. Het droeg uiteindelijk bij aan de opvallend hoge opkomst onder jongeren, en het onverwachte succes van Jeremy Corbyn ‘Ik denk dat het een enorm verschil maakt voor jonge mensen als je favoriete artiesten zoals JME en Lilly Allen zich uitspreken over het belang van stemmen. In oude mannen herken je jezelf minder snel. We waren met zijn allen in shock door Brexit en door de verkiezing van Trump, maar het maakte wel duidelijk dat je echt het verschil kan maken. Als je zelf niks doet, kan je ook niet verwachten dat er iets verandert. Bovendien bleek Corbyn een hoop te zeggen waar jongeren het mee eens waren. We hebben al jaren geen socialist gehad die in de running was voor Prime Minister, veel mensen kwamen er nu achter dat ze zich herkenden in de socialistische waarden. Het lijk in elk geval alsof er wat in beweging is gekomen, wie weet wat er gaat gebeuren. Ik kan me in elk geval niet voorstellen dat dit nog vijf jaar voort blijft kabbelen. Het is uiteindelijk onze toekomst, toch?’
En toch, tussen al die politieke campagnes en het vele toeren door is er een plaat. Volgens sommigen een retro-album, gezien het gitaargeluid. ‘Ik denk dat veel mensen ons direct met jaren negentig-bands vergelijken, omdat er toen nu eenmaal veel gitaarbands waren die pop maakten. Blur, Oasis, de Pixies, Nirvana. En dan hebben wij ook nog vrouwelijke vocalen. Dan komen mensen meteen met allemaal bands waardoor we beïnvloed zouden zijn. Helemaal niet. Ik ben gewoon toevallig een vrouw die over gitaarlijnen zingt.’
En als ze nu met dit album nog groter worden en mensen moeilijk gaan doen over al die verschillende kanten van Wolf Alice? ‘Jarenlang wist ik niet wat ik moest zeggen als een taxichauffeur me vroeg wat voor muziek ik maakte. Ik zat atlijd van “hm, uh, we hebben niet echt één specifieke stijl. Maar het is wel met gitaren. Ja, het is wel rock ja.” Het is op een of andere manier een vies woord geworden, rock. Opeens dacht ik, als ik het tegen een taxichauffeur kan zeggen, waarom zeg ik het dan nooit hardop tegen anderen? We zijn gewoon een rockband. Stuk makkelijker.’