‘A fucking psycho!’ Minuten voordat Nothing But Thieves opkomt schalt de meest recente hit van Muse uit de boxen. Het voelt bijna als een belediging. Niet dat het een onlogische plaatkeuze is, want kortgeleden deed Nothing but Thieves nog een handvol shows als voorprogramma van Muse. Tegelijkertijd leent de groep vaak te opzichtig bij Matthew Bellamy en de zijnen, en zo’n plaatje vooraf legt daar alleen maar nadruk op. De rockband uit Southend-on-Sea maakt rock met groots gebaar, met frontman Conor Mason als middelpunt. Niet dat je hem - bleek koppie, oorbelletje, beginnend buikje en zwarte slobbertrui - direct op straat zult herkennen, maar zodra hij op het podium staat en zijn keel wagenwijd opentrekt? Dan komt er een Jeff Buckley-esque brul uit. Hij geeft ‘m nog eens extra kracht door lichtjes achterover te leunen en z’n microfoonstandaard tussen de benen te klemmen, elke uithaal weer. ‘What do we do when the power’s out?’, vraag-krijst hij in stersong 'Trip Switch', aangekondigd als ‘het nummer dat de Nederlandse radio bizar veel draaide’. Het is teenage angst ten top, een aanklacht op social media- en internetverslaving en een vraag of we nog zonder zouden kunnen. Bij lange na niet zo dystopisch als de teksten van Matthew Bellamy, maar je zou de wereld er spontaan weer van gaan haten als toen je vijftien was.
DTRH16: Nothing But Thieves kanaliseert teenage angst op stadionformaat
Rockband gaat voor het grootste gebaar, maar wel met groeipijn
Eén album heeft Nothing But Thieves pas uit, en daarmee krijgt de Britse rockband al prominente plekken toebedeeld. Het voorprogramma van Muse, Pinkpop en nu het hoofdpodium van Down The Rabbit Hole. Ze trakteren op teenage angst op stadionformaat, maar wel met groeipijn.
Groots opgezette rock gelardeerd met teenage angst? Zijn we weer in de jaren negentig beland?
Nee joh, het onbestemde gevoel dat de wereld kut is, dat is van alle tijden. Nothing But Thieves maakt de perfecte soundtrack voor de light-variant van puber-weltschmerz. Zeg maar: als dat Nirvana-shirt dat je bij de H&M hebt gekocht. Dat zie je ook op de voorste rijen: alleen maar jonge meisjes die woord voor woord alles meebrullen. Eentje heeft vijf minuten vooraf al tranen in de ogen, zo graag wil ze Mason van dichtbij aanschouwen. Verderop staat ook de oudere generatie, die vooral ziet dat Nothing But Thieves best wel lekker rockt.
Best wel?
Best wel, ja. Ze hebben een rustig liedje dat klinkt als een oude Radiohead-ballad waarin Mason alsmaar herhaalt dat we moeten blijven wegrennen, ‘Trip Switch’ krijgt bovendien een ‘Foxy Lady’-riffje mee en de band leent zelfs een riff dat verdacht veel klinkt naar Stockholm Syndrome. En dan komt er ook nog een wat zeurderige Pixies-cover voorbij, die meer uit het hoofd dan uit het hart lijkt te komen. Het is helemaal niet gek dat je voortbouwt op je voorgangers, maar zoveel elementen kopiëren zorgt wel voor enige jeuk. Goed, ze weten dat wel te kneden tot een bijzonder stadionwaardig geluid.
Weten ze daarmee de gigantische Hotot-tent in te pakken?
Net niet. De sound en het plaatje klopt, maar vrijwel geen band is in staat om een uur boeiend te houden met een enkel album op zak. De tent is geen moment vol, en loopt halverwege zelfs wat leeg na een drietal zwakkere songs. Daardoor heeft Nothing But Thieves last van groeipijn. Nog een paar jaartjes bouwen en een tweede album met drie topsongs, en we kunnen de groep vast optekenen voor het hoofdpodium van Pinkpop 2018.