De muziek van Julia Holter laat zich lastig omschrijven. De partijen voor haar violiste zijn vaak weelderig barok, de contrabas klinkt vaak als in grommende avant-garde jazz, de drummer volgt nauwelijks vaste patronen maar legt enkel accenten alsof hij constant zijn oor te luisteren legt waar hij iets in kan vullen. De relatie tussen Holters zang en de partijen voor saxofoon zijn helemaal een bijzondere: het is vaak alsof zij neuriënd over straat loopt en er toevallig ergens verderop een raam open staat waaruit wat wat willekeurige saxloopjes klinken, die toevallig soms vervlechten met haar zang. Dat is haast gedoemd een potsierlijk geheel te worden. Niet dus. Doordat alle partijen heel minimaal gearrangeerd zijn, wordt het nergens overvol en krijgen alle melodieën de ruimte om tot bloei te komen. Die arrangementen kunnen zo minimaal zijn, omdat Holter maximaal gebruikt maakt van de klanken die de instrumenten in huis hebben. Precies waar het bij zo veel gearrangeerde pop misgaat, als de partijen niets te maken lijken te hebben met het instrument waarvoor ze geschreven zijn. Dat gaat zo ver, dat zelfs de achtergrondkoortjes vaak alleen maar losse klanken zijn. Halve woorden, die zo ruimte voor invulling laten aan het publiek.
Het lijkt dan wel alsof alle partijen en muzikanten gelijkwaardig aan elkaar zijn, het is Holter die de lakens uitdeelt. Knikkend met haar hoofd telt ze zonder op te kijken telkens af. Als ze ziet dat de drummer op scherp staat om in te vallen voor het volgende nummer, bukt ze tergend traag om een slok uit haar wijnglas te nemen. Het zijn kleine momenten waarin je merkt hoeveel plezier ze er zelf in heeft. Hoe moeilijker haar eigen zanglijnen worden, hoe meer er een glimlach om haar mond opduikt tijdens het zingen. En hoe ingewikkelder alle partijen in elkaar haken, hoe meer je haar ziet verdwijnen in de muziek. Het zorgt er uiteindelijk voor dat door een langgerekt drone-outro, ze de laatste twee nummers van haar set moet skippen. De stagemanager is onverbiddelijk: zelfs een curator van het festival mag geen minuut te lang spelen. Misschien is hij extra streng omdat in het uur na Holter de enorme troon van Elza Soares moet worden opgebouwd. Maar zonde is het wel. Een concert als dit had gerust twee uur kunnen duren. Of op zijn minst lang genoeg om ‘Sea Calls Me Home’ te horen, de single waar ze haar innerlijke Beach Boy naar buiten liet. Zonde. Maar met zo veel schoonheid in een uur valt er eigenlijk niets te klagen. Zelfs ingekort is de set een absoluut hoogtepunt van het festival.