The Replacements: label wants a hit, we don't give a shit

Invloedrijke indieband keert na jaren afwezigheid terug in Paradiso

David Kleijwegt ,

De Amerikaanse band The Replacements was nooit mega succesvol, wel heel invloedrijk. Ze worden gezien als de missing link tussen The Ramones en Nirvana, en hebben impact op hedendaagse groepen als The Gaslight Anthem en Green Day. Zaterdagavond vieren ze hun comeback in Paradiso.

Het was typerend voor The Replacements, een band die altijd al precies van de verkeerde kant leek te komen. Te luid voor mainstream succes, te melodieus voor hardcore glorie, te dronken voor… ja, meestal te dronken voor zo’n beetje alles eigenlijk. 

De eerste keer dat ik ze zag spelen, in Paradiso, traden ze niet op daar waar het podium doorgaans staat, maar bij de deur waardoor het publiek de zaal binnenkomt. En wij, nog geen honderd mensen publiek als ik me het goed herinner, stonden in een cirkel om de band heen. De verhoging van het geïmproviseerde podium was niet noemenswaardig, we konden de muzikanten zo aanraken. Niet dat we dat deden, maar het versterkte het idee dat wij toch al hadden. The Replacements, dat waren wij. 

Op een andere manier paste het optreden ook weer totaal niet in de mythe van The Replacements. The Replacements, zo wil die mythe, dat was vallen of opstaan. Maar dit was geen legendarisch slecht concert en geen hemelbestormend concert. Het was goed, het was losjes, het was fijn. Geen al te diepe dalen, ook geen aaneenschakeling van louter hoogtepunten. Maar we waren dichtbij een van onze favoriete bands, zo niet onze favoriete band – dat was meer dan voldoende. Speelden ze die avond niet ook ‘Another Girl, Another Planet’? Een nummer van een andere, in zijn tijd totaal genegeerde band, The Only Ones. Maar voor ons was dat een wereldhit. We waren die avond helemaal thuis in Paradiso. 

Deductie wijst uit dat het optreden moet hebben plaatsgevonden in de zomer van 1987, op 3 juni om precies te zijn. Bijna dertig jaar geleden. En deze maand komen The Replacements weer terug naar dezelfde zaal, tijdens hun Europese reünie-tournee. De tijden zijn veranderd. Indertijd was er een handjevol fanatieke fans die de band op handen droeg. Tegenwoordig ziet iedereen – op bassist Tommy Stinson na, die Nirvana gewoon ordinaire heavy metal vindt (moet hij vooral zeggen als parttime-lid van Guns N’ Roses) – de directe lijn van ‘Bastards of Young’ naar ‘Smells Like Teen Spirit’. ‘Income tax deduction’, zongschreeuwde Paul Westerberg, ‘what a hell of a function’. Bittere woorden, maar in het refrein klonk het toch jubelend, als een alternatief volkslied: ‘We are the sons of no one. Bastards of young.’
 
In het jaar dat Nevermind van Nirvana de eerste plaats van de Billboard 100 bereikte, gingen The Replacements uit elkaar. Het laatste optreden was in Chicago, waar geheel in stijl de bandleden één voor één het podium verlieten en werden vervangen door crewleden, die een zeldzaam chaotische versie van ‘Hootenanny’ speelden. Sindsdien zijn The Replacements (of de ‘Mats zoals de Amerikaanse fans ze noemen, kort voor Placemats) van ‘pophistorisch belang’ gebleken. Dat is binnen de context van de band een wrange grap, want in hun ruim tien jaar bestaan deden The Replacements er veel aan om dat pophistorisch belang en alles wat er bij hoorde juist volledig te ondermijnen. Met voorbedachte rade. Of zonder.

Mijn favoriete Replacements-anekdote, iedere liefhebber van de band heeft er één, werd ooit verteld door Scott Litt, de man die hun laatste plaat produceerde. Toen hij met de band in de studio was, nam Bob Dylan elders in dezelfde studio net een nieuwe cd op. Hij kwam even poolshoogte nemen, juist op het moment dat bandleider Paul Westerberg, met zijn rug naar het mengpaneel toe en dus geheel onbewust van het gezelschap dat zich daar bevond, een hysterische parodie van ‘Like a Rolling Stone’ inzette. Toen ‘Like a Rolling Pin’ eenmaal was afgelopen, zei de in een hoodjack gehulde Dylan een enkele droge zin: ‘Oefenen jullie veel?’ Waarna hij wegliep zonder het antwoord af te wachten.

The Replacements komen uit Minneapolis, met een beetje fantasie het Seattle van de jaren tachtig. Stadsgenoot Prince heerste in de hitparade, met zijn briljante, virtuoze en toch toegankelijke bastaardblik op de zwarte muziekgeschiedenis. Minneapolis’ andere geluid kwam uit de hoek van de hardcore, de meedogenloos snelle en harde punkrock van die tijd. De eerste band die een reputatie verwierf was Hüsker Dü. Het trio vestigde een nieuw snelheidsrecord met het live opgenomen en accuraat getitelde Land Speed Record, dat zich laat beluisteren als een hardcore-symfonie, omdat er geen enkele rustpauze tussen de nummers zit. Zomaar wat titels van songs: ‘All Tensed Up’, ‘Guns At My School’, ‘Don’t Have a Life’ en ‘Let’s Go Die’. In 1981 had Hüsker Dü nog een lange weg te gaan voordat ze de vertolkers van de perfecte popsong werden. In een alternatief universum, welteverstaan. 

In het kielzog van de band begonnen The Replacements naam te maken, eerst ook nog met hardcore-achtige songs, al voelde je meteen dat hun hart daar niet echt lag. Bob Mould van Hüsker Dü vond ze eerder een heel snel spelende barband. Maar dan wel een die was opgegroeid op een dieet van jaren zeventig rock radio en een nihilisme uitdragend dat haar gelijke niet kende. De luide muziek van het prille begin leverde de band vooralsnog weinig fans op. Een van de vroege tournees eindigde in Worcester, waar de band welgeteld voor één betalende bezoeker speelde. En die vond er ook nog eens niets aan: hij moest worden omgekocht met bier om te blijven.

De eerste song van The Replacements die mij echt greep was ‘Kids Don’t Follow’, een antwoord van Paul Westerberg op ‘I Will Follow’ van U2. Het begint met een live-opname van de nasale stem van een politieagent die een optreden van The Replacements afbreekt: ‘Hello, this is the Minneapolis police. (…) The party is over with, grab your stuff and go and nobody goes to jail.’ Waarna een duidelijk geagiteerde Westerberg one, two three, four schreeuwt en de band invalt. De uiteindelijke mededeling valt precies op haar plek: ‘Kids don’t follow what you’re saying’. 
 
Puberaal wellicht, maar waar ik vandaan kwam maakte de politie geen einde aan feestjes, al deden mijn vrienden en ik destijds nog zo ons best ze te laten ontaarden. Dit was pure opwinding. Saillant detail: de jongeman die in het publiek hard hey fuck you, man schreeuwde, was Dave Pirner. En de politieagent in kwestie was de vader van Dan Murphy. Samen vormden zij de kern van een andere belangrijke band uit Minneapolis. Soul Asylum zou als enige van deze lichting echt succes hebben, dankzij de wereldhit ‘Runaway Train’ in 1992, een tranentrekkende ballad. Een jaar later speelde de band bij de inauguratie van Bill Clinton.

Maar toen waren Hüsker Dü en The Replacements al verleden tijd. Die behielden tot het eind een heel andere mentaliteit. ‘Label wants a hit’, dichtte Westerberg, ‘we don’t give a shit.’ De groep was een lange les in zelfsabotage. In het onvolprezen boek Our Band Could Be Your Life, waarin de band garant staat voor het meest hilarische hoofdstuk, noteert Michael Azerrad dat The Replacements beter speelden als ze minder welkom waren. Hij rept van een concert in Nashville voor alleen maar countrybobo’s,  die prompt werden getrakteerd op een snoeiharde set. Later die avond, toen zij allang weer waren vertrokken, speelden de ‘Mats pesterig louter country songs. Als voorprogramma van R.E.M. in een grote club konden ze gigantisch falen, maar ze schitterden in een kledingzaak in een achterafsteegje, waar ze optraden voor 20 dollar en vijf quaaludes. 

Het paste bij hun imago van onverbeterlijke losers, die er trots op waren onverbeterlijke losers te zijn. Als we lui en dom worden gevonden, dan zijn we toch lui en dom? Laten we de beledigingen vieren – met luide muziek en een wrang soort humor. De verhalen over glorieus ontspoorde concerten zijn legio. Vaak was alcohol daarbij het smeermiddel. Dat begon al meteen. The Replacements traden voor het eerst – zonder Tommy Stinson, nog geen dertien jaar oud, die pijnlijk uit een boom was gevallen – op in de kelder van een kerk in Minneapolis. Ze waren zo op van de zenuwen dat ze al in de middag begonnen met indrinken en al vlug zo ladderzat waren dat ze de zaal uit werden gezet zonder een noot te hebben gespeeld. Vanaf die tijd was het koorddansen. Gitarist Bob Stinson, Tommy’s oudere broer, kon niet goed spelen tenzij hij een paar biertjes op had. Maar bij zijn vijfde of zesde was het te laat. Wisecrack Westerberg vond een goede reden voor het dwangmatige drankgebruik: ‘Als er weinig publiek is, helpt het als je dubbel ziet.’ 
 
Voorbeeld van een ‘Mats-show oude stijl: The Shit Hits The Fans. Dit is een op cassette uitgebrachte lo-fi-opname van een optreden van The Replacements voor een man of dertig eind 1984 in The Bowery in Oklahoma City. De band speelt maar vijf eigen nummers (van de 24), en die zitten allemaal aan het begin van de set. Onder de soms hysterische, vaak slordige en onaffe covers songs van Mötley Crüe, Thin Lizzy, Black Sabbath, de Beatles, de Rolling Stones en Led Zeppelin, alsmede U2’s ‘I Will Follow.’ 
 
Mijn god, en of er voldoende verhalen zijn. Die ene keer bij een show op de universiteit van San Diego dat Bob Stinson, die Mr. Hyde werd genoemd als hij weer eens teveel had gedronken, vlak voor het optreden opdook gewikkeld in een twintig meter groot gordijn, waarin hij tijdens zijn tocht naar het podium tafels, telefoons en stoelen had verzameld. Pas op het toneel liet hij het gordijn vallen en speelde vervolgens het hele concert naakt. Hij bleek geweldig in vorm die avond. ‘Iemand gooide een schoen naar hem’, vertelt Replacements-roadie Bill Sullivan in Our Band Could Be Your Life. ‘Hij blijft gewoon spelen en vangt de schoen, geeft zijn gitaar een zet, pist in de schoen, gooit de schoen terug, pakt zijn gitaar weer en besluit zijn solo.’ Aan het eind van de avond schreeuwde iedereen in het publiek keihard: ‘Bob! Bob! Bob! Bob!’ Van de vier oorspronkelijke Replacements was drummer van het eerste uur Chris Mars doorgaans de meest stabiele, maar heel af en toe verloor ook hij het contact met de werkelijkheid. Dan kwam hij wit geschminkt en met ballonnen om zijn nek vlak voor de show aanzetten als zijn alter ego, Pappy the Clown. 
Maar laten we vooral de muziek niet vergeten. Tegen de tijd dat vierde plaat Let It Be verscheen, was de woede en de opwinding enigszins gekanaliseerd en durfde de groep zich ook van haar gevoelige kant te laten zien. Zo groeide de band gestaag, van ‘anarchy to angst to ache’, zoals David Carr in een profiel voor The New York Times treffend schreef. ‘I Will Dare’, met een gastrol voor R.E.M.-gitarist (en groot fan) Peter Buck, was een briljant openingsnummer. De ruige rockers van Let It Be, inclusief een cover van ‘Black Diamond’ van Kiss, waren de beste ruige rockers die de band had opgenomen. Speciale vermelding verdient het goeddeels instrumentale ‘Seen Your Video’. De enige tekst van de song luidt: ‘Seen your video. Your phony rock ‘n’ roll. Seen your video. We don’t wanna know.’ The Replacements en de bands op MTV werden duidelijk niet gescheiden door een rivier. Nee, er zat een oceaan tussen. 

Drie songs van Let It Be vallen in het bijzonder op, mede omdat ze in feite solowerk zijn van Paul Westerberg, die steeds meer in zijn eigen talent was gaan geloven. ‘Androgynous’, geschreven op de piano, is een gloedvol loflied op anders zijn: ‘Here comes Dick, he’s wearing a skirt. Here comes Jane, y’know she’s sporting a chain.’ Felle gitaren en een drummachine bepalen de teneur op ‘Answering Machine’, waarin Westerberg telkens weer de legitieme vraag stelt: ‘How do you say “I love you” to an answering machine?’ En het meest meeslepend van allemaal is ‘Unsatisfied’. Daarop is weliswaar de hele band te horen, maar door het akoestische intro en de vertrouwelijke toon wekt het nummer toch de indruk van een persoonlijk gesprek aan de bar met alleen Westerberg, een talent dat geen enkele andere punkrocker voor of na hem bezit. Hij zegt: ‘Look me in the eye and tell me that I’m satisfied. (…) I’m so, I’m so unsatisfied, I’m so dissatisfied. Unsatisfied.’ Nog net geen twintig jaar na de hit van de Stones had Westerberg zijn eigen ‘(I Can Get No) Satisfaction’ geschreven, maar dan veel kaler en rafeliger. Een geraamte van een lied, in plaats van een lied. Een spiegel van de tijd.
 
Toen ik The Replacements eindelijk in Paradiso zag, waren ze alweer twee elpees verder. De band stond inmiddels onder contract bij major Sire. De eerste plaat van de twee, Tim, werd geproduceerd door een afgod van de band, Alex Chilton. Chilton was als tiener een ster geworden door met zijn toenmalige band The Box Tops één wereldberoemd liedje te zingen: ‘The Letter’. De zestienjarige (!) zanger klonk zo gruizig dat zelfs zwart Amerika dacht hij een van hen was. Afgeknapt op het schamele karakter van roem begon hij eind jaren zestig met Chris Bell een nieuwe band met veel hogere artistieke ambities. De platen van Big Star, met nu een engelachtig zingende Chilton, waren prachtig. Maar het succes bleef uit. Pas jaren later, zo ongeveer toen The Replacements opkwamen, werd de groep ontdekt. Big Star werd een cultband. Voor de opvolger van Tim, Pleased To Meet Me, schreef Westerberg een opwindend rockliedje over Chilton, waarbij hij diens mythische proporties lekker aandikte: ‘Children by the millions wait for Alex Chilton when he comes ‘round. They sing "I'm in love. What's that song? I'm in love with that song."’ Zijn advies aan de luisteraar lijkt niettemin gemeend: ‘Never travel far without a little Big Star’. Het is niet moeilijk voor te stellen dat Westerberg iets van zichzelf herkende in zijn held. Als er iemand in de popmuziek een carrière had gemaakt van glorieus verliezen, dan was het de even zwartgallige als gelaten Chilton wel. 
 
Kort voor zijn overlijden in 2010 kwam ik Alex Chilton toevallig tegen op het vliegveld van zijn toenmalige woonplaats New Orleans. Daarover schreef ik het volgende stukje
 
Na Pleased To Meet Me was bij The Replacements de angel er wel uit. Bob Stinson, die de kransslagader van de band bleek te zijn, was toen al ontslagen door Westerberg. ‘Nadat ik was vertrokken’, zei Stinson ooit tegen Spin, ‘werden The Replacements een soort lichaam zonder gezicht.’ Hij had geen ongelijk. Zwanenzang All Shook Down uit 1991 was in feite een soloplaat van Paul Westerberg. Het laatste nummer van de laatste plaat van The Replacements heet ‘The Last’, een mooie Westerberg-ballad trouwens. Het ontbinden van de groep was na het verschijnen van All Shook Down nog maar een formaliteit. 

Aan de vooravond van de laatste tournee door Nederland in datzelfde jaar, waarvan ik me vreemd genoeg helemaal niets kan herinneren, interviewde ik Westerberg in het Americain in Amsterdam. Nukkig was hij niet, eerder voorkomend, maar over de verrichtingen van The Replacements sprak hij op een toon die dicht in de buurt kwam van de bitterheid van zijn idool Alex Chilton. Wat moet een zanger ook met een mythisch verleden? Westerberg was 30 jaar oud. Hij maakte desgevraagd de balans op. ‘Dat wij bekend stonden om alle chaos, misbruik, geweld en destructie was precies één week grappig, ergens begin jaren tachtig. Op een gegeven moment zaten we in de val. We deden wat een stel halve garen van ons verwachten, namelijk nog belachelijker doen dan zij.’ Zucht. 

Hij kon er toen nog zo laatdunkend over doen, voor mij blijven The Replacements een van de belangrijkste bands van de jaren tachtig. En Paul Westerberg is de meester van de eerste zin. Alleen al op Tim alleen staan prachtige voorbeelden. In ‘Bastards of Young’ luidt die: ‘God, what a mess on the ladder of success. When you take one step and miss the whole first rung.’ In ‘Here Comes a Regular’: Well, a person can work up a mean mean thirst, after a hard day of nothing much at all. En die van ‘Swingin Party’ mag er ook zijn: Bring your own lampshade, somewhere there’s a party. 

In een interview met de Los Angeles Times zei Westerberg over de laatste song: ‘Een van de redenen dat we zoveel dronken was het feit dat het zo beangstigend is het podium op te gaan. Daar gaat ‘Swingin Party’ over.’ Het nummer is het meest tastbare bewijs dat een nieuwe generatie de muziek van The Replacements heeft ontdekt. ‘Swingin Party’ was eind vorig decennium het officiële debuut van de Engelse producer Kindness. Zijn versie leidde er weer toe dat ook het Nieuw-Zeelandse popfenomeen Lorde ‘Swingin Party’ opnam. Ze heeft inmiddels de platen van The Replacements beluisterd en heeft naar eigen zeggen honderd andere songs gevonden om te coveren.
 
Zowel Bob Stinson als Chris Mars maken de huidige reünieconcerten van The Replacements niet mee. Stinson overleed 18 februari 1995, 35 jaar oud, na falen van vitale organen, veroorzaakt door zijn bovenmatig drugsgebruik. Chris Mars is tegenwoordig beeldend kunstenaar met enig succes en lijkt gewoon weinig zin te hebben oude tijden te herleven. 

Maar Paul Westerberg heeft in elk geval zijn gevoel voor humor terug. Op de vraag van Rolling Stone of hij tegenwoordig zijn songs op de piano componeert, antwoordde hij dat de ‘piano een betere asbak is dan een gitaar’, alvorens hij bekende dat hij het voor nu hield bij de gitaar. Het persbericht van Rhino Records, dat recent alle albums van The Replacements opnieuw heeft uitgegeven, zit vol met koffievlekken. En doorhalingen en toevoegingen. Een lovende opmerking over Let It Be en Tim wordt gevolgd door de opmerking: ‘wie zegt dat?’ Het feit dat de band vorig jaar was genomineerd voor The Rock and Roll Hall of Fame krijgt de aanvulling ‘maar verloor van Cat Stevens en Kiss.’ In een artikel in de Uncut van mei 2015 zegt Tommy Stinson: ‘Om weer samen in deze band te zitten is emotioneel. Als dat niet het geval was, zou er nooit voldoende geld zijn om het de moeite waard te maken.’ 
Er staat ons ook nieuwe muziek van The Replacements te wachten, hebben Westerberg en Stinson aangegeven, maar die komt er voorlopig niet zonder slag of stoot. Het gaat zeer stroef in de studio. Tot nu toe zijn er twee liedjes door de band vrijgegeven. Of, liedjes? ‘Poke Me In My Cage’ is een improvisatie van ruim 24 minuten, die niets met The Replacements te maken heeft, behalve misschien het feit dat er niet erg strak op wordt gespeeld. Het andere, ‘Whole Food Blues’, is een doordeweeks bluesje. Teleurstellend? Nee joh. Wat beide nummers onmiskenbaar aantonen, is dat de huidige Replacements geen ene reet zin hebben aan welke verwachting dan ook te voldoen. Dát is de band die op 3 juni 1987 in Paradiso speelde. En dat is naar alle waarschijnlijkheid ook de band die 30 mei weer naar Amsterdam komt.