Audiofielen, ze zijn er altijd geweest. In de jaren vijftig zaten ze in hun eigen kelder zelf draadjes in kasten te solderen. In de jaren zestig - toen Neil Young zijn achternaam eer aandeed - kochten ze massaal stereo installaties in verschillende componenten, met imponerende speakerkasten en stevige, grote draaitafels. In de jaren tachtig concludeerden ze dat de cd het ondanks alle mooie praatjes af moest leggen tegen het authentieke geluid van een plak vinyl, en in 2015 spugen ze op de gecomprimeerde muziek die ons in de vorm van mp3’s en streamingdiensten bereikt. We doen onszelf tekort, vinden ze, we horen nog maar de helft van de volle glorie die door de artiest is vastgelegd in de studio.
Blikkerig, ouderwets
Audiofielen, je kunt ze moeilijk ongelijk geven: goede geluidskwaliteit kan de ervaring enorm verbeteren. En toch hangt er ook altijd iets sektarisch om ze heen. Iets viezigs. Of zoals Radiohead-gitarist Jonny Greenwood - een groot geluidsfreak - het onlangs uitdrukte: “Naar een hi-fi winkel gaan is net als de hoeren bezoeken. Er zijn alleen maar mannen, er hangt een ongemakkelijke sfeer, niemand kijkt elkaar aan.” De realiteit is namelijk dat de meeste mensen geluidskwaliteit niet het belangrijkste aspect van muziekbeleving vinden. Dat blijkt wel uit het feit dat een paar van de belangrijkste ontwikkelingen in de geschiedenis van de muziekindustrie alles behalve audiofiel waren. In tegendeel.
Audiofielen, je kunt ze moeilijk ongelijk geven: goede geluidskwaliteit kan de ervaring enorm verbeteren. En toch hangt er ook altijd iets sektarisch om ze heen. Iets viezigs. Of zoals Radiohead-gitarist Jonny Greenwood - een groot geluidsfreak - het onlangs uitdrukte: “Naar een hi-fi winkel gaan is net als de hoeren bezoeken. Er zijn alleen maar mannen, er hangt een ongemakkelijke sfeer, niemand kijkt elkaar aan.” De realiteit is namelijk dat de meeste mensen geluidskwaliteit niet het belangrijkste aspect van muziekbeleving vinden. Dat blijkt wel uit het feit dat een paar van de belangrijkste ontwikkelingen in de geschiedenis van de muziekindustrie alles behalve audiofiel waren. In tegendeel.
In de jaren tien en twintig werd de grammofoon een overweldigende hit, terwijl er nog niet eens microfoons waren waarmee je een kalm zingende vocalist kon vastleggen. De eerste hits uit de muziekgeschiedenis waren dan ook nog geen crooners, maar klassieke tenoren als Enrico Caruso. De grote jazz-orkesten uit de jaren veertig klinken nu blikkerig, ouderwets. Charmant hoor, en door het specifieke geluid nu ook nostalgisch, maar in de decennia die volgden ging de opnamekwaliteit enorm vooruit. Maar wat was de belangrijkste technologische ontwikkeling die popmuziek in de jaren vijftig naar het grote publiek bracht? De transistorradio. De transistorradio’s boden alles behalve perfect geluid, maar ze maakten het wel mogelijk muziek mee te nemen naar het strand of het park, of om een fatsoenlijk klinkend apparaat in te bouwen in de auto.