Neil Youngs heilloze strijd voor geluidskwaliteit

Geluidskwaliteit zelden doorslaggevend bij vooruitgang in muziekindustrie

Atze de Vrieze ,

“Streaming has ended for me. I hope this is ok for my fans.” Met die woorden kondigde Neil Young gisteren op Facebook aan al zijn muziek terug te trekken van de diverse streaming platforms. Niet vanwege het geld, zo verklaart hij, maar vanwege de geluidskwaliteit. “I don't need my music to be devalued by the worst quality in the history of broadcasting or any other form of distribution. I don't feel right allowing this to be sold to my fans.” Maar is de droom van een perfecte geluidskwaliteit voor iedereen geen illusie?

Audiofielen, ze zijn er altijd geweest. In de jaren vijftig zaten ze in hun eigen kelder zelf draadjes in kasten te solderen. In de jaren zestig - toen Neil Young zijn achternaam eer aandeed - kochten ze massaal stereo installaties in verschillende componenten, met imponerende speakerkasten en stevige, grote draaitafels. In de jaren tachtig concludeerden ze dat de cd het ondanks alle mooie praatjes af moest leggen tegen het authentieke geluid van een plak vinyl, en in 2015 spugen ze op de gecomprimeerde muziek die ons in de vorm van mp3’s en streamingdiensten bereikt. We doen onszelf tekort, vinden ze, we horen nog maar de helft van de volle glorie die door de artiest is vastgelegd in de studio. 
 
Blikkerig, ouderwets
Audiofielen, je kunt ze moeilijk ongelijk geven: goede geluidskwaliteit kan de ervaring enorm verbeteren. En toch hangt er ook altijd iets sektarisch om ze heen. Iets viezigs. Of zoals Radiohead-gitarist Jonny Greenwood - een groot geluidsfreak - het onlangs uitdrukte: “Naar een hi-fi winkel gaan is net als de hoeren bezoeken. Er zijn alleen maar mannen, er hangt een ongemakkelijke sfeer, niemand kijkt elkaar aan.” De realiteit is namelijk dat de meeste mensen geluidskwaliteit niet het belangrijkste aspect van muziekbeleving vinden. Dat blijkt wel uit het feit dat een paar van de belangrijkste ontwikkelingen in de geschiedenis van de muziekindustrie alles behalve audiofiel waren. In tegendeel. 
 
In de jaren tien en twintig werd de grammofoon een overweldigende hit, terwijl er nog niet eens microfoons waren waarmee je een kalm zingende vocalist kon vastleggen. De eerste hits uit de muziekgeschiedenis waren dan ook nog geen crooners, maar klassieke tenoren als Enrico Caruso. De grote jazz-orkesten uit de jaren veertig klinken nu blikkerig, ouderwets. Charmant hoor, en door het specifieke geluid nu ook nostalgisch, maar in de decennia die volgden ging de opnamekwaliteit enorm vooruit. Maar wat was de belangrijkste technologische ontwikkeling die popmuziek in de jaren vijftig naar het grote publiek bracht? De transistorradio. De transistorradio’s boden alles behalve perfect geluid, maar ze maakten het wel mogelijk muziek mee te nemen naar het strand of het park, of om een fatsoenlijk klinkend apparaat in te bouwen in de auto. 
 
 
Muziek ontdekken in de auto
Bij het grote Motown begrepen ze dat maar al te goed. Hoe kon het ook anders, want het soullabel uit Detroit keek zo’n beetje zijn hele productieproces af van de Ford-fabrieken, de belangrijkste economische motor van de stad. Auto’s werden in die dagen steeds betaalbaarder, ook voor jonge mensen. Uitgerekend Ford scoorde daarmee, dankzij de Mustang, een stoere, betaalbare wagen die razend populair werd. Het was precies de doelgroep van Motown, dat als slogan ‘the sound of young America’ voerde. De auto, dat was de plek waar veel mensen de nieuwste hits van The Supremes, The Four Tops en Marvin Gaye moesten ontdekken. En dus ontwikkelde Motown een speciale ruimte waar nieuwe nummers getest werden op auto-apparatuur. 
 
Suzanne Smith schrijft erover in haar boek Dancing On The Streets, waarin ze het label onderzoekt in zijn politieke en culturele context. Richard Street van The Temptations zegt in haar boek: “We hadden kleine, grote en medium speakers. Je plugde eerst de kleinste in, draaide aan de knop, en als je dan de tekst niet kon verstaan of het geluid was niet helder genoeg, dan schreef je een memo voor ‘beneden’: ‘de drums moeten harder’, of ‘te veel bas’ of ‘ik kan de vocalen niet goed genoeg horen’. Motown paste dus letterlijk de muziek aan op de plek waar de fans het liefst naar de muziek luisterden, functioneel en praktisch. 
 
Geluidskwaliteit vs toegang
Neil Young kijkt overduidelijk op een andere manier naar zijn eigen werk. Dat hij een geluidsfreak is, wisten we al. Niet voor niets lanceerde hij vorig jaar zijn eigen muziekspeler, genaamd Pono. De Kickstarter crowdfund die aan de ontwikkeling vooraf ging, werd een groot succes. Toch hoor je weinig meer over de Pono nu ie er eenmaal is. Niet zo gek, want het aanschaffen van bestanden is duur. Veel duurder dan iTunes. En dat terwijl iTunes eigenlijk al achterhaald is door de volgende ontwikkeling: een streaming abonnement dat toegang biedt tot de complete popgeschiedenis. 
 
We zien opnieuw gebeuren wat al een paar keer eerder gebeuren. Een technologische ontwikkeling breekt door bij het grote publiek, zonder geluidskwaliteit als unique selling point. Sterker nog: ondanks het feit dat de geluidskwaliteit niet goed is. Na de transisterradio volgde in 1979 een innovatie van Sony: de walkman. De transistorradio maakte muziek mobiel, maar de walkman bracht het een stap verder. Op twee manieren: het maakte het mogelijk om een cassette met zelfgekozen muziek mee te nemen, en het was mogelijk je met een koptelefoon af te sluiten van de mensen om je heen. Zo werd je niet gestoord, en stoorde je niemand. 
 
Keiharde oordopjes
Meesterproducer Brian Eno, die een paar jaar daarvoor nog experimenteerde met muziek in de publieke ruimte (zijn Music For Airports project was baanbrekend) keek er met argusogen naar, zo vertelt hij 3voor12. “Eerlijk gezegd had ik nooit gedacht dat het idee van persoonlijke stereo's zo'n vlucht zou nemen,” bekent Eno. “Ik herinner me dat ik in New York voor het eerst iemand met een koptelefoon op straat zag lopen. Het was de componist Rhys Chatham. Ik weet nog dat ik dacht: wat een idioot. Waarom zou je zo naar muziek willen luisteren? Maar inmiddels wordt vijftig procent van de muziek op die manier beluisterd.”
 
Vijftig procent van de muziek wordt op draagbare apparaten afgespeeld. Het is geen gekke schatting van Eno. Misschien is het zelfs nog wel meer. Na de walkman en de discman kwam natuurlijk de iPod, we weten het allemaal. Standaard geleverd met keiharde oordopjes die je in je oorschelp plaatste. Met de in-ears van tegenwoordig kunnen we ons nauwelijks nog voorstellen dat we onszelf zo pijnigden, en echt goed klonken ze ook niet, maar de meesten van ons namen toch echt niet de moeite te investeren in een dure koptelefoon. En ook nu zal het aantal mensen dat honderden euro’s uitgeeft om het verschil tussen de prima 320 kbps van Spotify en de superkwaliteit van de Pono player te kunnen horen niet groot zijn. Daar komt ook nog eens bij dat juist dankzij het veelbesproken hi-fi abonnement van Tidal een alternatief bestaat voor mensen die geluidskwaliteit net zo belangrijk vinden als Neil Young. In de praktijk kom je in de metro jongeren tegen die met zijn drieën naar Drank & Drugs luisteren via de ingebouwde speaker van een iPhone.
 
Je kunt je best voorstellen dat een artiest dat zonde vindt. Maar het meest kwalijke aan Neil Youngs beslissing, is dat hij voor zijn fans de keuze maakt. Daarmee is hij net als die Engelse promotor die vorige week viral ging omdat hij Finley Quaye van het podium af plukte omdat hij te slecht speelde. Gênant en pedant. De meeste mensen verkiezen het gemak en de ongekende mogelijkheden van een digitale muziekcatalogus boven peperdure audiofiele bestanden. De kwaliteit van streaming muziek zal vermoedelijk hoger worden in de komende jaren, maar de huidige databundels staan dat eigenlijk nog helemaal niet toe. Veel mensen gebruiken verschillende platforms: Spotify voor ‘on the road’ of als ontdekkingsplatform, cd’s of LP’s voor thuis. Ieder zijn eigen afweging, op basis van gebruik, persoonlijke financiën, etcetera. Dat Neil Young die mogelijkheid nu af wil snijden, bewijst dat hij niets begrijpt van de afwegingen die de hedendaagse muziekliefhebber maakt. Hi-fi kwaliteit voor iedereen, dat is een illusie.