Henny Vrienten: "Ik heb helemaal geen tijd om oud te worden"

Zanger/componist maakte nieuwe Sesamstraat-tune met zoon en Jett Rebel

Atze de Vrieze ,

23 jaar. Henny Vrienten schrok er zelf ook wel een beetje van dat het alweer zo lang geleden was dat hij een soloplaat maakte. Hij zat in de tussentijd niet stil, met Doe Maar, met talloze soundtracks en liedjes voor Sesamstraat, maar nu werd het toch echt weer tijd voor eigen werk, persoonlijker dan ooit. “Soms heb je ineens een zin in je hoofd, het begin van een liedje. Die stop je dan in een laatje, tot het moment dat je er iets mee kunt. Liedjes dwingen altijd zichzelf. Zij bepalen wanneer ze klaar zijn en gezongen willen worden.” En Toch staat nu op de Luisterpaal.

Met zijn 67 jaar is Henny Vrienten lang niet de oudste die ooit een plaat uitbracht bij Top-Notch, het label dat ooit alleen in hiphop deed. De man die de naam gaf aan het koffiezaakje van het label op het Oudekerksplein in Amsterdam - Quartier Putain van Drs P - torent boven alles en iedereen uit. En toch, Vrienten is uitgegroeid tot een respectabele heer, met wie je gerust om negen uur ’s ochtends af kunt spreken voor een boeiend gesprek over het uiteenvallen van het brein, de dood van zijn moeder, het schrijven van kinderliedjes en zijn bijzondere band met Harry Bannink.
 
En Toch, zo heet ook het album dat Vrienten maakte voor Top-Notch. Het voelt als een memoires plaat. Er staan liedjes op over je eerste gitaar, over je moeder. Een van de meest treffende songs is ook De Namen En De Plaatsen, een song over vervliegende herinneringen waarin je zingt: “Als ik had geweten, dat ik alles zou vergeten, had ik beter rondgekeken”. Is het zo erg? “Nou, het is helemaal niet erg, het is een beschermingsmechanisme van het brein. Je zou zeggen dat je de goede herinneringen behoudt en de slechte vergeet, maar het is andersom, het zijn de hoekige, zeurderige die blijven. Nu ik ouder word, merk ik hoe sterk de connectie met je jeugd is. Gebeurtenissen en plaatsen waar je vijftig jaar niet aan gedacht hebt, kunnen ineens terug komen, als een soort pop-up in je brein. Hoe kan dat, waar heb ik dat al die tijd bewaard? Als liedjesschrijver kan ik daar alleen maar blij mee zijn. Ik kan wel schrijven over het nachtleven, maar in tegenstelling tot vroeger slaap ik ’s nachts. Er staat een pot goud aan het eind van de regenboog, al die herinneringen, waarom zou ik er niet over schrijven?”
Heeft iemand je wel eens benaderd voor een autobiografie? 
“Nee, ik heb er wel aan gedacht, maar ik heb alle tijd nodig voor al mijn projecten. Ik maak muziek voor films en documentaires, ik doe de liedjes van Sesamstraat. En bovendien: wie zit er op te wachten?”
 
Zeggen mensen vaak ‘u’ tegen je? 
“Ja, eigenlijk alleen maar. Nee, geen sorry, want mijn volgende zin is altijd: zeg alsjeblieft ‘je’, want ik voel me al zo’n fossiel. Het begint zo rond je vijftigste, als iedereen zo langzamerhand jonger is dan jij.”
 
Juist rond die leeftijd gingen jullie het verleden weer tot leven brengen met de grote Doe Maar reünie. 
“Er waren destijds veel redenen om dat niet te doen, maar de belangrijkste reden om het WEL te doen was dat het ongelofelijk leuk was. Met diepe zielsgenoten de leukste muziek van de wereld spelen, voor een heleboel mensen. Ook de laatste tour met Doe Maar vond ik ongelofelijk fijn om te doen. Je moet jezelf daar wel even klaar voor maken. Mijn hand- en spierreflexen zijn er nog, maar je brein is niet in staat zo het podium weer op te lopen. Je moet fit worden, jezelf opblazen en enthousiasmeren.” 
 
We blijven even bij het brein. Er staat een liedje op je nieuwe album over je moeder, over het langzaam uitvallen van haar hersenen. Een heel ontroerend liedje, tragisch ook. Ik kan me voorstellen dat het een van je grootste angsten is ook zo te eindigen. 
“Het schijnt dat de meeste mensen er niet echt iets van merken als hun brein langzaam uitvalt. Er is een goed boek van Bernlef, Hersenschimmen, dat gaat over iemand die het juist wel heel goed merkt. Zelf ben ik ben er niet zo bang voor. Ik heb sowieso een soort berusting over wat er op mijn weg komt.”
 
Maar je brein is toch jouw belangrijkste wapen? Belangrijker dan je vingers of je stembanden? 
“Ja, je bent je brein. Als het zover komt, zou ik het interessant vinden aan een paar liedjes te werken tijdens de aftakeling.” 
 
Is er ooit zo’n plaat gemaakt?
“Ik weet niet. De laatste van Johnny Cash misschien, een bijna dode man met een stem die uit elkaar valt. Een prachtige plaat. We zijn als mensen altijd heel erg geïnteresseerd in het einde van iemand anders, meer dan in dat van onszelf. Maar ik zou het een interessant experiment vinden, kijken waar het eindigt. Ik moet ineens denken aan een science fiction verhaal dat ik ergens rond 1970 las over een man met een ontzettend laag IQ, die meedoet aan een experiment met pillen die hem intelligent maken. Hij houdt elke dag een dagboek bij, en in een maand verandert hij van ongeletterd naar intellectueel. Op een gegeven moment houdt hij gesprekken met de onderzoekers over zijn behandeling, maar zodra ze die stoppen, zie je hem in het dagboek terug glijden. Dat verhaal heeft me in die tijd al heel erg gefascineerd. Ik denk ook aan het dagboek van de Engelse kunstenaar Keith Vaughan, die op een gegeven moment kanker krijgt en besluit een einde aan zijn leven te maken. Nadat hij zijn pillen ingenomen heeft, schrijft hij door in zijn dagboek, tot ze werken. Je ziet het handschrift wijdlopiger worden, tot het moment dat de pen valt.”
 
Als zoiets dichtbij gebeurt, zoals bij je moeder, kijk je er dan ook als kunstenaar naar?
“Nee, eigenlijk niet. Mijn moeder had een glorieus leven, ze was 93, had nooit ergens last van gehad, maar de laatste jaren liep het al terug. Ze dementeerde niet echt, het was gewoon op. Het liedje Lieske gaat over dat ik haar twintig jaar lang elke dag belde na het eten. Ik sloeg wel eens een dag over als ik een concert had, maar dan vroeg ze me de volgende dag altijd waar ik was. Ik was er zelf ook aan gewend. Ze is inmiddels twee jaar geleden overleden, en nog steeds voel ik soms na het eten de neiging naar mijn telefoon te grijpen. De laatste tijd vertelde ze altijd hetzelfde verhaal, als een soort mantra. Elke dag hetzelfde, behalve dan dat het gaandeweg steeds korter werd. Het idee om erover te schrijven kwam pas later. Het is in feite een liefdesliedje voor mijn moeder.”
 
Vertelde je je moeder ook wat jij aan het doen was?
“Zeker. Aan het begin ging dat heel goed, aan het eind had het geen zin meer. Als ik aan een musical bezig was - zo’n top of the bill ding dat twee jaar staat - vroeg ze me nog steeds: jongen, verdien je daar iets mee? Ze dacht nog steeds: die jongen zit maar met zijn gitaar te pielen, dat wordt nooit wat. Ik kreeg wel mijn eerste gitaar van haar. Toen vroeg ze het ook, na drie weken: je zit alleen maar te pielen, wanneer speel je eens een liedje? Maar ik had geen interesse om net als alle anderen een Buddy Holly liedje te leren. Ik was meteen op zoek naar mijn eigen noten.”
 
Je hebt zelf een zoon die muzikaal goed terecht gekomen is. Xander speelt in de band van Jett Rebel, en nu ook op jouw album. Daar heb je hem jouw belangrijkste instrument in handen gegeven, de bas.
“Ik wilde graag - vergeef me het pompeuze woord - een waarachtige plaat maken, waarbij het liedje centraal stond. Om die reden wilde ik ook graag alles in een keer inspelen. En omdat je nu eenmaal geen bas en gitaar tegelijk kunt spelen, heb ik Xander gevraagd. Ik vind hem een waanzinnige bassist. Er zit een complete Eiffeltoren tussen de opgeklopte popmuziek van Jett Rebel en deze plaat van mij. Ik vind het overigens te gek wat ze maken. Ik heb die jongens al gezien vanaf toen ze dertien, veertien waren. Ik zag Jelte en wist meteen: dat is er een, die heeft het. De popmuziek woont in hem. Begin met hem over de debuutplaat van Prince, en hij begint meteen te zingen. Hij is ook de vleesgeworden popster. Je ziet het, er zit een muisje op de bank, hij loopt het podium op en hij is een tijger. Daar hoeft hij niets voor te doen, alleen zijn gitaar om zijn nek hangen. Ik vind het leuk dat mijn zoon daar bij is. Ik zeg hem elke keer als ik hem zie: ‘geniet ervan’. Ik heb het zelf ook meegemaakt, maar bij mij trad een bewustzijnsvernauwing op. Ik dacht: ik ben dertig en hier staan allemaal meisjes van twaalf, wat doe ik hier? Achteraf heb ik gezien hoe mooi het was, vier van die ouwe hippies die een teeniebopperbandje werden.”
 
Deed iedereen in de band dat, dat wegkijken?
“Ik denk het wel. We hebben ook wel veel lol gehad, natuurlijk, maar het was een merkwaardige situatie.”
Je hebt je vast niet mogen bemoeien met de plaat van Jett Rebel, want hij wil alles in zijn eentje doen.
“Nee, zeker niet. Jelte heeft wel een keer zijn favoriete band mogen samenstellen om bij DWDD een ode aan Prince te brengen. Hij vroeg mij als bassist. Ik kwam meteen in grote problemen, want ik moest langs mijn zoon. Maar Xander is zowat de coolste persoonlijkheid die er bestaat. Hij zei: ‘pap, go for it’. Ik heb Xander en Jelte ook gevraagd om de nieuwe leader van Sesamstraat te maken. Ik wilde zo’n speelse, muzikale versie, zoals Stevie Wonder die ooit maakte, niet zo’n afgebakende Hilversumse. Jelte speelt zowat alles, en Xander legt er een goede bas onder.”
 
Achter je hangt een portret van Andre Hazes. Het nummer Beste Vriend op jouw album doet me denken aan een van zijn grootste klassiekers, ’N Vriend. Man gaat er vandoor met de vrouw van zijn beste vriend. Zijn nummer is een smartlap, het jouwe niet. Wat is het verschil?
“Grappig, ik herinner me een interview bij de VPRO radio ten tijde van mijn vorige soloplaat. De VPRO was toen nog een bastion van goede smaak en dwarsigheid, waar ik als eenvoudige popzanger niet zo veel connectie mee had. Ik kwam daar met mijn gitaar in de studio bij een van die recalcitrante presentatoren, die meteen na afloop van het nummer - ik denk dat het Vaders Zijn Verraders was - zei: ‘dit is wel een smartlap he.’ Ik klapte dicht en zei zoiets als: wat is er mis met smartlappen? Maar dat was het niet, het is geen smartlap. Ik moet zeggen, ik ben eerlijk gezegd nooit zo meegegaan in de grote Hazes adoratie. Je moet weten, ik heb in mijn vroege jeugd veel smartlappen geschreven voor Johnny Hoes, honderden, allemaal onder pseudoniem. Ik hoor hoe die liedjes gemaakt zijn, met een dictionaire en een geleende melodie uit Duitsland. Dat is voor mij geen liedje. Het is meer een vehikel voor een verhaal, bedoeld voor de jukebox in het café.”
 
Waarom schreef je ze dan? Uit opportunisme?
“Opportunisme? Nee, dat heet werk. Ik was muzikant en ik had monden te voeden. Ik kwam wel op blote voeten en met haar tot op mijn knieën daar die studio binnen, dus voor die scene was ik best wel een rare vogel. Van de liedjes hield ik niet. Ik realiseer me dat ik 80% van Nederland op zijn ziel trap als ik zoiets zeg, maar ik houd ook niet van zangers die met hun shirt open en een gouden ketting om hun nek het podium op stappen, een liedje zingen over hun moeder in de hemel, en ondertussen knipogen naar de eerste rij.”
 
“Vriendschap vind ik echt zo’n magazine-item. Ik heb denk ik twee echte vrienden, misschien vier. En een heleboel goede kennissen. Echte vrienden zijn de mensen waarvan je weet: als die ‘het’ krijgen, ga ik naast ze zitten en niet meer weg. Voor je als man zo betrokken raakt bij een andere man, moet er heel wat gebeuren. Man, ja. Ik ben toch een beetje van de generatie ‘je vriendin, daar slaap je mee’. Misschien heb ik zelf het romantische idee wat een vriend is wel te zwaar op mijn ziel geëtst.”
 
Ga je zelf de planken op met deze liedjes?
“Ik denk dat ik vier, vijf avonden in de week niet zou trekken, maar in februari ga ik een tourtje doen, alleen voor zittend publiek. Dat heb ik eerder gedaan, en dat werkt voor deze liedjes ontzettend goed. Elk woord komt dan aan.”
 
Het geluid van dit album kwam tot stand met Daniël Lohues. Hoe ben je bij hem terecht gekomen?
“Dat was een idee van Ernst. Ik vind het altijd ontzettend belangrijk wat hij ervan vindt. Na de documentaire over Doe Maar denkt iedereen dat ik de dienst uitmaakte in de band, maar ik hecht altijd enorm veel waarde aan zijn mening. Hij zei een paar wijze dingen over mijn liedjes, waaronder dat Daniël Lohues als geen ander in staat was deze liedjes aan te voelen. We hebben opgenomen in een studio buiten de stad, in Noord-Holland. We werkten met enkel jonge muzikanten, ik wilde dat ze buiten alleen een grasveld hadden.”
 
Je wilde het proces stevig bewaken? Was je zelf gevoelig voor afleiding toen je jonger was?
“Nee, nee. Als er een rode lijn is door al die jaren, dan is het dat ik altijd met concentratie en toewijding heb gewerkt. Of het nu mijn eigen liedjes zijn, of werk voor Sesamstraat.” 
 
Er is iets interessants aan kindermuziek. Vroeger draaide het in de muziekindustrie om het verkopen van cd’s, nu word je echt afgerekend per hoe vaak iets eigenlijk afgespeeld wordt. En kinderen willen het liefst keer op keer hetzelfde liedje horen.
“Dat klopt ja, kinderliedjes hebben sowieso een veel langer leven. Mijn eerste cd met liedjes van Sesamstraat wordt nog steeds verkocht, die is twaalf jaar oud. De doelgroep wisselt ook heel snel. Kinderen luisteren twee, drie jaar, en daarna ontdekken ze iets anders, K3 of zo. Maar de volgende generatie dient zich dan alweer aan, vaak in de vorm van een broertje of zusje. Wat me ook heel erg bevalt: als kunstenaar heb je een bijzondere verhouding met de verbeelding. Die dient zich steeds aan, maar je dwingt jezelf er gedachten over te hebben, theorieën te ontwikkelen, structuren te bedenken. Bij een kinderfilm realiseer je je dat het kind gebaat is bij bewondering en verbeelding. Het is een wereld die ik ooit met tegenzin verlaten heb, omdat ik volwassen werd. Oh, er bestaan helemaal geen heksen, weet je dan. Wat jammer eigenlijk.”
 
Ben je altijd even productief geweest? We kunnen het zo moeilijk beoordelen nu, omdat je veel achter de schermen werkt. 
“Eigenlijk heb ik maar heel weinig platen gemaakt, door mijn leven heen. In de tijd van Doe Maar schreef ik eigenlijk minder dan nu. Ik kreeg twee weken geleden de Willem Wilmink prijs voor het beste kinderlied van het jaar. Het heette Op De Markt, en de hele reis op weg naar Enschede om de prijs in ontvangst te nemen, heb ik in mijn geheugen gegraven om welk liedje het ging. Het lukte me niet. Ik schrijf echt heel veel liedjes, met een team van tekstschrijvers, in overleg met hoofd- en eindredactie. Wat voor toon zoeken ze, welk thema, welke pop gaat het zingen?”

Hoe ben je bij Sesamstraat beland?
“Harry Bannink vroeg me als zijn assistent. Hij werd 65, en de NTR, of NPS, of hoe het in die tijd ook heette, drong er bij hem op aan dat hij een assistent nam omdat Klokhuis en Sesamstraat dreven op zijn liedjes. Vijf jaar lang heb ik met hem gewerkt. Dan schreven we ieder de helft. Hij koos eerst wat hij wilde doen, de rest kreeg ik. We namen ze op in een kasteeltje, met studio-muzikanten. Dat was echt fantastisch. Ik ging alleen maar naar die studio om naar zijn liedjes te luisteren, en letterlijk iedere keer ging ik naar huis met een minderwaardigheidscomplex. Ik heb veel van die man geleerd, had veel vragen. Ik zat thuis eindeloos op zo’n liedje te puzzelen. Ik vroeg hem op een gegeven moment: Harry, hoe lang doe jij erover? Hij antwoordde: zo lang als het liedje duurt.”
 
Doe je er altijd lang over?
“Ik weet nog toen ik net bij Doe Maar kwam. De band had al een plaat gemaakt, en om te bewijzen dat ik er bij hoorde, schreef ik in een middag drie nummers voor Ernst (Jansz, red.): Smoorverliefd, Sinds Een Dag Of Twee (32 Jaar) en De Laatste X. Drie kneiters. Ik was zeer competitief, en kennelijk verliefd. Meestal ben ik juist heel moeilijk met teksten schrijven. Voor ik een tekst af heb, is er heel wat water door de Amstel gestroomd. In opdracht werken vind ik eigenlijk makkelijker.”
 
“Toen Harry zeventig was, en we op een vrijdag weer in de studio waren, nam hij me apart. ‘Henny’, zei hij, ‘Ik ga er nu echt mee stoppen. Mijn vrouw en ik gaan wat reizen, ik heb heel mijn leven alleen maar gewerkt. Je zult het nu alleen moeten doen.’ Dat was op vrijdag, de dinsdag erna staat mijn vrouw lijkbleek naast de radio. Harry was overleden. Hij was precies drie dagen vrij geweest. Ik vrees dat het bij mij ook zo zal gaan. Ik bedenk me nu: ik ben ook de 65 gepasseerd. Ik besef dat mijn generatie - niet ik, maar iedereen om me heen - niet alleen in de jaren zestig de jeugdcultuur heeft veranderd, maar nu ook de ouderencultuur. Toen mijn vader 65 was, ging hij achter de geraniums zitten en deed niets meer. Ik zag hem heel snel verdwijnen, weg sukkelen. Ik moet er niet aan denken. Ik ga volgend jaar aan een film werken, in 2016 ga ik touren met George Kooymans en Boudewijn de Groot, ik heb helemaal geen tijd om oud te worden.”