London Calling: Liveblog zaterdag

Met Spoon, Sebadoh, Mispers, D.D. Dumbo, The Mispers, Racing Glaciers, Fever The Ghost

Ralph-Hermen Huiskamp, Norbert Pek, Tim van der Steen ,

3voor12 is op London Calling en we doen verslag in de vorm van dit liveblog dat in de loop van de avond wordt aangevuld. Spoon is natuurlijk de absolute headliners, maar er wordt natuurlijk ook als vanouds een blik ombekende namen leegeschud en we gaan eens kijken of daar nog wat parteltjes tussen zitten.

Spoon torent boven London Calling uit

Spoon was goed. Heel goed. Fantastisch goed. De rockband uit Austin, Texas is aan het touren met de dit jaar verschenen plaat They Want My Soul en dat is geen straf. Daarop is namelijk een band in vorm te horen: muzikaal maar ook productioneel. Elk detail klinkt fris, krijgt meerwaarde. Frontman Britt Daniel is dan ook een perfectionist. Dat perfectionisme is ook aanwezig op het podium van de grote zaal. Het geluid is bij aanvang niet naar z’n zin en dat houdt hij niet voor zich. Als op Rainy Taxi een piano-aanslag niet doorkomt, is hij zelfs even geagiteerd. Maar Spoon wordt er niet minder overtuigend van.

Deze band is erg technisch begaafd, erg strak. ‘We want it splashing,’ zegt Daniel en dat is hoorbaar in de vol aangezette sound. Het nieuwe werk zit afgeladen vol met hooks die soms vanaf de eerste seconde aanwezig zijn - Rent I Pay en Do You- en soms subtieler zijn weggewerkt. Wat de band goed maakt, komt er in Paradiso uit: de grooves, de onderliggende soul, de raspzang van Daniel. Ook bij het rustiger werk als I Just Don’t Understand en het zeer broeierige Inside Out’blijft de band met hetzelfde gemak overeind. Het werkt ook in de set.

Spoon heeft al zo’n groot oeuvre opgebouwd dat een hoop favorieten niet worden gespeeld. Storend? Niet echt. Maar toch goed dat in de gedreven toegift nog even Rhythm & Soul en The Way We Get By voorbij komen. Spoon was de officieuze headliner van deze London Calling-editie en uiteindelijk het hoogtepunt. (Norbert Pek)

Technische tegenslag krijgt Nimmo And The Gauntletts niet klein
Sarah Nimmo en Reva Gauntlett zijn de kern van dit Londense vijftal dat live duistere dancepop produceert. Muzikaal een beetje Chvrches en Joy Division, de vocalen van de dames neigen naar London Grammar. Een batterij aan synthesizers en samplepads stuwen diepe bassen de zaal in en de stemmen zijn krachtig. Tenminste, als zij kunnen spelen, want de set wordt geplaagd door technische mankementen. Hierdoor starten zij al tien minuten later en dat zit de bandleden duidelijk niet lekker. Ook halverwege moet nog apparatuur vervangen worden en dat haalt toch het tempo uit een set. Zeker als de muziek het van sfeer en energie moet hebben is dat balen.

Gelukkig laten Nimmo And The Gauntletts zich daardoor niet uit het veld slaan en als zij wel kunnen spelen gebeurt dat ook vol overgave. Vooral Gauntlett gaat los achter haar synthesizer. Als er gespeeld wordt is alles kennelijk goed en zij gaat er helemaal in op. Ondanks de technische tegenslag krijgen zij de zaal toch in beweging, en terecht. (Tim van der Steen) 

Shura is een luchtig, dansbaar en zweverig hoogtepunt

Op papier klinkt Shura als dertien in een dozijn. Zuchtende zang, druppelend onderwater gitaartje, zweverige synths en een drummer die samples triggert. Het is moeilijk de vinger er op te leggen, maar er is toch iets waardoor ze ver boven al die vergelijkbare acts uit stijgen. Misschien is het dat andere acts de neiging hebben alles dicht te smeren met deinende synthesizers, en Shura het luchtig houdt. Ondanks het lage tempo wordt het daardoor namelijk enorm dansbaar. Of misschien meer glijbaar zelfs.

Het beste bewaart het drietal voor het laatst. Eerst het hitje Touch, dat zo uit de koker van Dev Hynes lijkt te komen. Vergelijkbaar met Solange’s Loosing You, iets minder een instant klassieker wellicht. Het concert eindigt met een onderkoelde, langzame discojam, die nog een stuk langer had mogen duren. Zonde dat het nog niet per se interessant is om te zien. Visueel kan er nog wel wat gewonnen worden. Maar muzikaal zit het meer dan goed. (Ralph-Hermen Huiskamp)
 

Josef Salvat lijdt helaas niet aan aanstelleritis
Josef Salvat stapt het podium op als een willekeurige kantoorklerk op een vrijdagmiddagborrel. Geperste pantalon, strak overhemd. Ogenschijnlijk net z’n das afgeworpen, en door zijn collega’s het podium op getrapt tijdens een karaoke. Vals bescheiden met één hand in z’n zak begint hij aan zijn pop met flinke 80’s inslag.

De show is uiteindelijk op te delen in twee delen. Het eerste is goed. Slick, ingehouden, broeierig. Het handje mag uit de zak, hij kan door de subtiele riffjes van de gitarist het dansen zelf ook niet meer onderdrukken. Maar dan gaat het mis. Zijn band doet een stapje terug, en een tranentrekkertje solo achter de toetsen volgt. Vanaf dan zet hij over duidelijk in op simpele emoties en kippenvel. Als de band weer bijvalt is het nergens meer ingehouden of broeierig, de hele sound lijkt alleen maar grootser uitgebouwd te worden. Er worden zelfs dubstepbassen ingezet om de impact te vergroten. Als Salvat nu overdramatisch het shirt had open getrokken en tijdens de uithalen op zijn knieën was gevallen, dan kwam hij er wellicht nog mee weg. Iets meer aanstellerij had hem kunnen redden. Maar uiteindelijk lijkt hij daarvoor te bescheiden. Toch weer die klerk die ergens in hem schuilt. (Ralph-Hermen Huiskamp)
 

Te lang zoeken naar The Mispers
De Londonse band The Mispers heeft een wat rommelige start. Ze maken een soort indiefolk, of misschien is alternatieve poprock met een viooltje een betere naam. Zanger Jack Balfour Scott oogt behoorlijk nerveus. Hij zit constant aan zijn halflange haar, en begint al een tikkeltje neurotisch te dansen voordat het eerste nummer is ingezet. Dit houdt hij ook tot het einde van de set vol. “I'm really embarrassed by my dancing,” zegt Scott nog, maar daar merken we weinig van. Misper is een Britse politieterm voor Missing Person, maar mensen zijn we vandaag niet kwijt. De zes bandleden zijn wel lang zoekende voor zij er muzikaal lekker in zitten.

Violiste Hannah van den Brul heeft haar eerste fijne lickje in Stone Roses, dat luidt een stijgende lijn van de set in. Soms is het best funky, maar het duurt tot Shoulder voor zij echt op stoom zijn en dan hebben we nog maar twee nummers te gaan. Er valt een pauze voordat Brothers wordt ingezet, met een broeierig, catchy melodietje. Het beloofde laatste nummer mogen zij niet meer spelen, de tijd is om. Jammer, want het kwam net op gang. (Tim van der Steen)

 

Fever The Ghost is de Halloween-editie van Spinal Tap

Die laatste plaat van MGMT was niet best hè. Zelfs de familie van de band zet hem waarschijnlijk niet meer op. Dat biedt ruimte voor soortgenoten en daar is Fever The Ghost er één van. Zij zitten in soortgelijke psychedelische pop, maar wees zeer bevreesd: Ze geven er een eigen draai aan die doet vermoeden dat ze nog lang niet klaar zijn met Halloween.

Daar zijn ze, de krullenkoppen met hier en daar een tie dye T-shirt en een zanger die met een cape het podium opkomt en zingt met een spookachtige David Lynch-leprechaun-stem. De eerste helft van de set is een wirwar aan psychsynths uit het nachtelijke sprookjesbos, computergeluiden, maar ook flarden glamnoise. Keiharde flarden glamnoise. Een lijn valt er niet in te ontdekken. Een goed nummer ook niet.

In de tweede helft, als de frontman onder zijn cape vandaan is gekomen en zijn zilveren haardos toont, wordt het materiaal enigszins beter. Al blijft Fever The Ghost te pas en te onpas flauwe geluidjes uit die dikke keyboards toveren. Deze drugstrip moet natuurlijk wel in een lekker gek plaatje passen. Uiteindelijk ligt de zanger zich aan te stellen op de grond. Who would’ve thought. Fever The Ghost is het malle kleuterneefje van MGMT. De Halloween-editie van Spinal Tap. (Norbert Pek)
 

Sebadoh zegt het zelf al: "We are terrible at festival shows"

Van te voren gingen er hen en der al wat wenkbrauwen omhoog toen bekend werd dat Sebadoh op London Calling zou staan. Niet dat de lo-fi band uit Massachusetts niet goed is, maar vooral omdat de band niet helemaal binnen de festival formule past. Ze hebben al een stuk of tien albums op zak, waarvan de eerste al verscheen in 1989. Niet echt een upcoming band dus. Maar dat geldt natuurlijk ook voor headliner Spoon, later vanavond.

Met zo veel ervaring mag je natuurlijk wel wat verwachten. Onterecht, zo blijkt. Als hij even aanzet laat Lou Barlow horen een van de mooiste stemmen te hebben uit het circuit. Altijd ergens tussen getergd, hoopvol en berustend in. Maar over het algemeen murmelt hij inspiratieloos vanavond. En tussen de nummers door wordt er geklooid met het geluid, waardoor de show een paar keer opnieuw lijkt te beginnen. Voor het laatste nummer licht hij het nog even toe. “We are terrible at festival shows.” Nee, verbetert z'n bassist hem. “Festival shows are terrible at us.” Dat valt best mee. Het is in Paradiso al vroeg druk en de mensen blijven keurig staan. Sympathiek, want afgezien van hun staat van dienst is er vanavond weinig reden om te blijven staan voor Sebadoh. (Ralph-Hermen Huiskamp)
 

Loopartiest D.D Dumbo vuurt tussen zijn beperkingen door

Als het Australische plaatsje Castlemaine een effectpedalenwinkel heeft, kan de eigenaar rentenieren dankzij de vaste klant die door het leven gaat als Oliver Hugh Perry. Hier in de kleine zaal van Paradiso staat hij op het podium als D.D Dumbo. De loopartiest tikt met zijn grote bergschoenen tegen de schakelaartjes aan en mannen op de eerste rij nemen foto’s van de bepalende apparatuur. De zaal gaat mee in zijn belevingswereld.

De basis van de eigenzinnige nummers zit in de twaalfsnarige gitaar waar net zo goed een groovend geluid uit kan komen als geluiden die de straten van Marrakech tot leven brengen. Als het gewenste geluid is opgenomen, mept de heer Dumbo op de twee drums. Zo nu en dan pakt hij er zelfs een panfluit of een blokfuit bij om het geluid te completeren. Het probleem, zoals bij vele loopartiesten: aan het begin van het nummer weet je al wat je de komende minuten gaat horen. Maar toegegeven, de Aussie is vindingrijk en weet binnen zijn eigen kaders nog aardig te sprankelen.

Zijn stemgeluid, zo zegt hij, is niet wat het moet wezen. Kan gebeuren. De zang neigt naar Patrick Watson, Thom Yorke, Bono. Inderdaad zit het op zijn EP qua bereik wat beter. Maar het belet D.D Dumbo niet om een vurige sfeer bij elkaar te loopen. Omgaan met beperkingen hoort natuurlijk ook bij dit eenmansorkest. (Norbert Pek)

Racing Glaciers goede opwarmer
Racing Glaciers is een vijfkoppige band uit Noord Engeland, zij trappen iets over zeven af in de kleine zaal. Op hun EP's is het indierock die aan The Killers doet denken. Vrijwel alle nummers die zij spelen klinken direct bekend in het gehoor. Live komt het allemaal nét wat harder aan. Na het trage openingsnummer met wat klaaglijke zang volgt VHS, dat zelfs al door een enkeling in het publiek wordt meegezongen. De song Moths valt op dankzij koortjes en een atmosferisch gitaartje, die komen in de rest van de set trouwens nog veel terug. Racing Glaciers is een strakke band die goed op elkaar is ingespeeld.

Bij Animal verruilt vocalist Tim Monoghan zijn gitaar voor een keyboard. Er gaan wat telefoons de lucht in om de mooie ballad te filmen. Carry It On begint ook stilletjes, maar bouwt uit naar een heftige climax. Een van de gitaristen tovert het geluid van een razende storm tevoorschijn terwijl hij op zijn knieën aan de knoppen van zijn pedalen draait. Voordat het laatste nummer wordt ingezet bedankt Monoghan het publiek vast. Hij doet dit met een soort bescheiden lachje, alsof hij verbaasd is dat er mensen kwamen kijken. Dat is nergens voor nodig. Hoewel de muziek van Racing Glaciers niet verrassend is spelen zij wel erg goed, een sterk begin van deze zaterdag London Calling. (Tim van der Steen)