London Calling 2014-2: De Top 10

Spoon is de beste, gevolgd door The Amazing Snakeheads en DMA's

Willem van Zeeland, met input van Christiaan Walraven, Derek van Winsen, Tim van der Steen, Norbert Pek en Ralph-Hermen Huiskamp. Foto's: Nick Helderman ,

Het was een London Calling met een uitgesproken headliner: Spoon. Niet een voor de hand liggende headliner voor een ontdekfestival, wel een act om naar uit te kijken. Verder was het een onderhoudende, maar weinig spectaculaire London Calling, met toch wel weer een paar acts om in de gaten te houden de komende tijd.

1. Spoon

 Spoon was goed. Heel goed. Fantastisch goed. De rockband uit Austin, Texas is aan het touren met de dit jaar verschenen plaat They Want My Soul en dat is geen straf. Daarop is namelijk een band in vorm te horen: muzikaal maar ook productioneel. Elk detail klinkt fris, krijgt meerwaarde. Frontman Britt Daniel is dan ook een perfectionist. Dat perfectionisme is ook aanwezig op het podium van de grote zaal. Het geluid is bij aanvang niet naar z’n zin en dat houdt hij niet voor zich. Als op Rainy Taxi een piano-aanslag niet doorkomt, is hij zelfs even geagiteerd. Maar Spoon wordt er niet minder overtuigend van.

Deze band is erg technisch begaafd, erg strak. ‘We want it splashing,’ zegt Daniel en dat is hoorbaar in de vol aangezette sound. Het nieuwe werk zit afgeladen vol met hooks die soms vanaf de eerste seconde aanwezig zijn - Rent I Pay en Do You- en soms subtieler zijn weggewerkt. Wat de band goed maakt, komt er in Paradiso uit: de grooves, de onderliggende soul, de raspzang van Daniel. Ook bij het rustiger werk als I Just Don’t Understand en het zeer broeierige Inside Out’blijft de band met hetzelfde gemak overeind. Het werkt ook in de set.

Spoon heeft al zo’n groot oeuvre opgebouwd dat een hoop favorieten niet worden gespeeld. Storend? Niet echt. Maar toch goed dat in de gedreven toegift nog even Rhythm & Soul en The Way We Get By voorbij komen. Spoon was de officieuze headliner van deze London Calling-editie en uiteindelijk het hoogtepunt. (Norbert Pek)

2. The Amazing Snakeheads

The Amazing Snakeheads, of zoals zanger/gitarist Dale Barclay later in de microfoon schreeuwt ‘The fucking Amazing Snakeheads from fucking Glasgow, Scotland,’ komen gedrieën het podium op waarna bassist Andrew Pattie zijn shirt in het publiek smijt en Barclay zelf zijn grote zwarte jas uittrekt. Beide heren staan voorop het podium in blote bast met een kop en lijf als een aangekondigd kroeggevecht. Met de uitdagende blikken gericht op het publiek worden de instrumenten gepakt. Het belooft gevaarlijk te worden en het wordt gevaarlijk. Het Schotse trio schuurt bluesy, met het donkere basspel als draagbalk. Barclay schreeuwt hese woorden uit het diepst van zijn middenrif met diep Glaswegian accent. Het zit allemaal dicht tegen The Birthday Party aan, zonder de beschaving. Als The Amazing Snakeheads versnelt, punky wordt als The Cramps met een nummer als ‘Here It Comes Again’ wordt het oprecht vuil inclusief wilde pit. Een enkel leeg bierglas gaat richting podium. Tot Barclay er één in een wilde draai terugschopt en het kom-maar-gebaar maakt. Daarna gooit niemand meer een bierglas. Even later kan de sweet and tender hooligan weer iemand op de voorste rij een hug geven. En ja, het songmateriaal kan absoluut beter, maar toch: deze band klinkt als je favoriete aftandse kelderbar. (Norbert Pek)

3. DMA's

DMA's uit Sydney waren al bij platenmaatschappij I Oh You getekend voordat hun eerste single Delete uit was. Die werd vervolgens door Blur-drummer Dave Rowtree als track of the week bestempeld in zijn radioprogramma, dus de verwachtingen waren direct hoog. Eigenlijk is DMA's een driekoppige band, maar in Paradiso staan zij met zes man breeduit op het podium. Door de zaal schalt nostalgische garagepop die meteen aan Oasis doet denken: hard en overstuurd. Later is zanger Tommy O'Dell beter te verstaan. Met een soort onschuldige oprechtheid zingt hij zijn teksten ontwapenend, bijna verlegen. Bij "Your Low", het derde nummer van de set, komt de zaal in beweging terwijl Matt Mason met zijn akoestische gitaar als een Duracell konijn heen en weer wipt. "Lay Down" volgt met een zomers gitaarlijntje, en dan doet de band een stapje terug. "Ballads So We Know" en "Delete" volgen, twee mooie liedjes die ook goed bij het publiek vallen. Dat gitarist Johnny probeert het publiek op te zwepen is misschien wat ongepast terwijl O'Dell en Mason het werk doen. De andere bandleden komen weer op DMA's sluiten af met "Play It Out". En dat doen ze. Het eerste hoogtepunt van de avond is een feit. (Tim van der Steen)

4. Southern

 De kern van het Noord-Ierse rock kwartet Southern bestaat onder meer uit een broer en een zus en dan is de vergelijking met The White Stripes snel gemaakt. Daar gingen in eerste instantie immers ook - naar later bleek onterechte, geruchten dat die twee zo verbonden waren. Ook muzikaal is dat duo nooit echt ver weg. De bijna overslaande uithalen van de zanger doen denken aan Jack White, hoe zij dan weer bijvalt, en een plotseling uitstapje van garage naar country. Maar bij Southers wordt alles overgoten met een modern Britpop-sausje a la Arctic Monkeys.

De liedjes zijn bijna allemaal sterk. En hoewel misschien niet echt origineel, er zit telkens wel weer een twist in die ze ver boven de middelmaat laat uitstijgen. Een goed koortje, een gouden hook, en altijd die bassist die het dansbaar weet te houden met funky lijntjes. Als je al zo vroeg in je carrière zulke goede liedjes hebt, kan het bijna alleen maar beter worden. Een eigen geluid zou mooi zijn, maar ach, op deze manier kun je een zaal ook wel plat spelen. (Ralph-Hermen Huiskamp)

5. Racing Glaciers

 Racing Glaciers is een vijfkoppige band uit Noord Engeland, zij trappen iets over zeven af in de kleine zaal. Op hun EP's is het indierock die aan The Killers doet denken. Vrijwel alle nummers die zij spelen klinken direct bekend in het gehoor. Live komt het allemaal nét wat harder aan. Na het trage openingsnummer met wat klaaglijke zang volgt VHS, dat zelfs al door een enkeling in het publiek wordt meegezongen. De song Moths valt op dankzij koortjes en een atmosferisch gitaartje, die komen in de rest van de set trouwens nog veel terug. Racing Glaciers is een strakke band die goed op elkaar is ingespeeld.

Bij Animal verruilt vocalist Tim Monoghan zijn gitaar voor een keyboard. Er gaan wat telefoons de lucht in om de mooie ballad te filmen. Carry It On begint ook stilletjes, maar bouwt uit naar een heftige climax. Een van de gitaristen tovert het geluid van een razende storm tevoorschijn terwijl hij op zijn knieën aan de knoppen van zijn pedalen draait. Voordat het laatste nummer wordt ingezet bedankt Monoghan het publiek vast. Hij doet dit met een soort bescheiden lachje, alsof hij verbaasd is dat er mensen kwamen kijken. Dat is nergens voor nodig. Hoewel de muziek van Racing Glaciers niet verrassend is spelen zij wel erg goed, een sterk begin van deze zaterdag London Calling. (Tim van der Steen)

6. Shura

Op papier klinkt Shura als dertien in een dozijn. Zuchtende zang, druppelend onderwater gitaartje, zweverige synths en een drummer die samples triggert. Het is moeilijk de vinger er op te leggen, maar er is toch iets waardoor ze ver boven al die vergelijkbare acts uit stijgen. Misschien is het dat andere acts de neiging hebben alles dicht te smeren met deinende synthesizers, en Shura het luchtig houdt. Ondanks het lage tempo wordt het daardoor namelijk enorm dansbaar. Of misschien meer glijbaar zelfs.

Het beste bewaart het drietal voor het laatst. Eerst het hitje Touch, dat zo uit de koker van Dev Hynes lijkt te komen. Vergelijkbaar met Solange’s Loosing You, iets minder een instant klassieker wellicht. Het concert eindigt met een onderkoelde, langzame discojam, die nog een stuk langer had mogen duren. Zonde dat het nog niet per se interessant is om te zien. Visueel kan er nog wel wat gewonnen worden. Maar muzikaal zit het meer dan goed. (Ralph-Hermen Huiskamp)

7. Bad Breeding

Bij opkomst trekt de gitarist direct zijn shirt uit. De zanger ziet er uit als een Engels schooljongetje, met hooggesloten overhemd en tweedjas. Bad Breeding is een vierkoppige punkband uit Stevenage en klinkt als Bad Brains meets Pissed Jeans. Zo behouden de zanger zich kleedt, zo onbehouden klinkt hij. Als een bezetene brult hij zijn teksten in de microfoon. Regelmatig zakt hij op zijn knieën, met zijn hoofd voor de basdrum terwijl hij zijn longen uit zijn lijf schreeuwt. De gitarist gaat ondertussen gerust op zijn rug staan.

Na het vierde nummer is er duidelijk iets kapot bij de bassist, er worden kabels verwisseld en een technicus komt het podium op maar de band ragt door want dit is punk, en ze stoppen voor niets en niemand. Als de zanger overeind komt, tolt hij op zijn benen met de microfoonkabel nog om zijn nek en een verdwaasde blik in zijn ogen. Even een pauze, gesproken samples vullen de stiltes tussen de nummers op maar dan gaan de vier nihilisten weer genadeloos door. Tijdens het laatste nummer klimt de zanger van het podium af en zingt verder vanuit de pit die rond hem heen vormt. De zweetlucht die inmiddels van de moshpit afkomt is niet te ontkennen, dit is punk zoals het hoort. (Tim van der Steen)

8. Nimmo and the Gauntletts

 Sarah Nimmo en Reva Gauntlett zijn de kern van dit Londense vijftal dat live duistere dancepop produceert. Muzikaal een beetje Chvrches en Joy Division, de vocalen van de dames neigen naar London Grammar. Een batterij aan synthesizers en samplepads stuwen diepe bassen de zaal in en de stemmen zijn krachtig. Tenminste, als zij kunnen spelen, want de set wordt geplaagd door technische mankementen. Hierdoor starten zij al tien minuten later en dat zit de bandleden duidelijk niet lekker. Ook halverwege moet nog apparatuur vervangen worden en dat haalt toch het tempo uit een set. Zeker als de muziek het van sfeer en energie moet hebben is dat balen.

Gelukkig laten Nimmo And The Gauntletts zich daardoor niet uit het veld slaan en als zij wel kunnen spelen gebeurt dat ook vol overgave. Vooral Gauntlett gaat los achter haar synthesizer. Als er gespeeld wordt is alles kennelijk goed en zij gaat er helemaal in op. Ondanks de technische tegenslag krijgen zij de zaal toch in beweging, en terecht. (Tim van der Steen)

9. Gengahr

 n de categorie ‘beroerde bandnamen’: Gengahr is niet een stel kerkontvlammende pentagramsnijdende metal-Noren, het is een lo-fi indiegezelschap uit North Dakota dat eerder een vruchtenyoghurtje eet dan een good oldfashioned vleermuizenkop naar binnen werkt. Nee, het is geen heel extraverte band, dit vierkoppige Gengahr.

Niet alleen single "Fill My Gums With Blood", ook de rest van de Gengahr-set is heel Unknown Mortal Orchestra. Door dezelfde lichte ruizige zang en door de originele gitaarliedjes, maar zonder de diepe UMO-grooves. Toch zitten er genoeg ideeën en wendingen in om het spannend te houden. Soms horen we een introverte Wild Beasts, soms kan de band naar het einde van het nummer naar nineties grunge neigen zoals Surfer Blood dat ook doet. Dan ontstaat net wat meer beweging op het podium. Nodig, want dit is geen gezelschap dat het publiek vol vuur in de ogen kijkt. Het haar hangt net iets te comfortabel voor de ogen.

Genghar kan het gespeelde materiaal gerust op het te verschijnen debuut zetten. Hopelijk zit er meer in het vat, want met 25 minuten is dit wel heel snel voorbij. Niet te kort om te verdekken dat de zanglijntjes teveel op elkaar gaan lijken, trouwens. Maar Gengahr zit zeker op de goede weg. (Norbert Pek)

10. Lola Colt

 Het is alsof de frontvrouw van Lola Colt zo uit HBO-serie Carnivale gestapt is. Na dagen rondtrekken met een kermiscaravaan in het Amerika van de jaren twintig, het stof net afgewassen, haar meest chique outfit aangetrokken voor het optreden. En dan volle bak bezwerende woestijnrock uit de tenen persen. Die frontvrouw is meteen ook de grote troef van de band. Telkens als ze niet zingt staart ze roerloos en zonder te knipperen de zaal in. Dreigend, schijnbaar recht in de ogen van een willekeurige bezoeker. Alsof Nick Cave een bloemetjesjurk heeft aangetrokken en zich een boblijn heeft laten aanmeten.

Maar zo dreigend als die zangeres gromt, brult en staart, zo vlak is uiteindelijk de muziek. De spanning ontbreekt geregeld maar het zijn vooral de liedjes waar het mis gaat. Het dreigende opbouw slaat zo nu en dan door naar een flinke bak herrie, maar het is constant hopen dat er een melodie ontstaat die het verschil maakt, die écht impact heeft. Die melodie zou kunnen komen van de toetsen, maar de Morticia Addams look-a-like houdt het constant bij de zelfde psychedelische riedels uit haar orgel. Zelfs zo constant, dat het uiteindelijk meer ruis wordt dan dat het echt wat toevoegt. Zonde, want het scheelt uiteindelijk maar een haartje dat ze Paradiso inpakken. Misschien een volgende keer. (Ralph-Hermen Huiskamp)