Een paar jaar terug verscheen er vanuit het niets de clip Video Games van ene Lana del Rey op diverse blogs. De allerhipste indiekids doken er massaal boven op, maar lieten de zangeres net zo makkelijk weer vallen toen er geruchten kwamen over een major platenmaatschappij en een vader die veel geld in de carrière van zijn dochter gestoken had. Maar de voornaamste reden dat het publiek snel minder enthousiast werd was dat het album tegenviel. Op veel nummers leek ze geforceerd bezig een eigen geluid te vinden, wat leidde tot een raar allegaartje van stijlen. Toch wist ze dankzij haar sterke video’s een sterk beeld neer te zetten. Enorm Amerikaans, maar dan het Amerika zoals we dat kennen van fotoboeken en 8mm filmpjes. Glamour wordt gekoppeld aan de Hollywoordleegte uit Sophia Coppola-films, romantiek aan dronken Easy Rider-mannen met tatoeages, motors, vette haren en bergen drugs.
Op Ultraviolence weet Del Rey diezelfde nostalgische sfeer te vangen in haar muziek. Door het hele album heen klinkt een hang naar het verleden, het zit vol met verwijzingen naar Amerikaanse benzineslurpers, drugs, juwelen en problematische relaties. Vooral die laatste lijkt de rode draad in het album. Al op de albumopener zingt Del Rey over een beëindigde relatie waarin het geen probleem was dat haar echtgenoot er meerdere minnaressen op na hield en stevig aan de drugs was. Maar nu het voorbij is, is ze opgelucht. Die tegenstrijd vindt je op het hele album. Aan de ene kant stelt ze zich op als hopeloos verliefde, kwetsbare vrouw die zich aan de grillen van haar echtgenoot overlevert, aan de andere kant is het heel duidelijk een bewuste keuze, en bepaalt ze zelf hoever ze het laat gaan. Die problematische relaties hoeven overigens niet per se letterlijk genomen te worden. Zo zingt ze in Ultraviolence “He hit me and it felt like a kiss, Jim brought me back” en "Jim raised me up, He hurt me but it felt like true love. Jim taught me that loving him was never enough”, waarbij het lijkt te gaan over Jim Bean, het Amerikaanse whiskeymerk, en de drankproblemen die ze als tiener had. Maar net als haar liefde voor foute mannen en de ellende dieze op leveren; ze blijft de gevolgen en de relatie zelf romantiseren.
Ook muzikaal lukt het op dit album stukken beter om bepaalde beelden op te roepen. Dankzij Dan Auerbach, die de productie voor zijn rekening nam, klinkt de ijle, galmende zang van Del Rey in een warm bad van stoffige drums en gitaren, met zo nu en dan plotseling uithalende gitaarsolo’s en kitscherige violen. Grote, rijk gearrangeerde Amerikaanse ballads zoals die uit de jaren vijftig en zestig, gecombineerd met het gruizige van de jaren zeventig.
Waar bij Born To Die de videoclips nog noodzakelijk waren voor het beeld dat de Amerikaanse wilde neerzetten, heeft ze dat nu op Ultraviolence niet meer nodig. De teksten en vooral de veel consistentere stijl van het album doen het werk nu. Soms slaat dat wel eens door, en legt ze het er net iets te dik boven op. Door opzichtig haar jazzcollectie te benoemen, The Who te quoten, ‘beat poetry’ en Lou Reed te namedropen in Brooklyn Baby doet ze zich zelf tekort (ook al liet ze The Guardian laatst weten dat ze op een haar na samengewerkt had met Lou Reed). Het visuele aspect is ondanks het ontbreken van de noodzaak van videoclips de grootste kracht van het album. In bijna elk nummer weet Del Rey wel een krachtig beeld neer te zetten. Dat de term ultraviolence bekend geworden is door de openingsscène van A Clockwork Orange en de bonustrack is meegeschreven door Harmony Korine (de regisseur van o.a. Spring Breakers) zal dan ook geen toeval zijn.