Veel meesterwerken worden pas jaren na verschijnen op waarde geschat, ook diverse Classic Albums die in deze documentaire reeks voorbij zijn gekomen (John Lennon & The Plastic Ono Band, Electric Ladyland), maar The Band werd meteen al onder veel applaus binnengehaald door de rock-kritiek. Want The Band was bepaald geen onbekend clubje mannen toen hun plaat verscheen. Wel vormden Levon Helm, Rick Danko, Garth Hudson, Richard Manuel en Robbie Robertson voor velen een mysterie, want optreden deden ze door een blessure van bassist Danko maar zelden, en interviewen lieten ze zich niet.
Wat iedereen wist: ze waren vanaf eind jaren vijftig als The Hawks de begeleidingsband van de rocker Ronnie Hawkins geweest en in 1965-1966 de elektrische band waarmee Bob Dylan de folkwereld deed opschrikken. En ze hadden natuurlijk dat even mysterieuze als prachtige debuut Music From Big Pink afgeleverd, met die door Bob Dylan geschilderde hoes, zonder bandnaam en titel. Nummers als The Weight, Tears Of Rage en Chest Fever waren iedere progressieve rockliefhebber dierbaar geworden. Maar hoe goed ook, The Band was nog veel beter.
De plaat werd niet, zoals vaak verondersteld, opgenomen in hetzelfde roze huis bij Woodstock openomen waar het debuut vandaan kwam, maar in Los Angeles, in het zogeheten ‘pool house’ van Sammy Davis Jr. Wel vonden diverse liedjes al hun oorsprong in Woodstock waar The Band, samen met Bob Dylan, hun eigen unieke geluid ontwierp. Dat Dylan in die jaren 1967-1968 samen met de jongens ellenlange sessies in de kelder van het roze (Big Pink) huis opnam, wist toen niet iedereen. Het resultaat daarvan zou pas in 1975 het levenslicht zien op de dubbel-lp The Basement Tapes, en dan betrof het nog slechts een kleine selectie. Maar het Band geluid kreeg in deze sessies echt vorm.
Dat geluid werd bepaald door allereerst subliem muzikaal vakmanschap. De Amerikaanse auteur/journalist Malcolm Gladwell heeft het in zijn boek Outliers over de zogeheten 10.000 uren regel. Uitblinken, zo stelt hij, doe je mede door heel veel te oefenen, zoals de Beatles dat in Hamburg deden. Ook The Band had er al heel veel spel-ervaring opzitten met Ronnie Hawkins en de muzikanten waren volledig op elkaar ingespeeld.
Maar dan de stemmen. Die van drummer Levon Helm was misschien het krachtigst, maar had de neiging om in samenzang naar beneden te zakken. Het meest gepassioneerd klonk de stem van pianist Richard Manuel, die graag de hoogte opzocht en in samenzang nog wel eens in een kopstem verviel. Deze twee prachtstemmen werden bij elkaar gehouden door de neutraler klinkende Rick Danko. Er is door rockbands zelden mooier samen gezongen dan door The Band, en al helemaal niet intenser dan op het album The Band.
Maar de liedjes die ze zongen, werden in de meeste gevallen geschreven door de man die je nooit hoort zingen, gitarist Robbie Robertson, het vierde genie in de band. Het vijfde bandlid, Garth Hudson gaf de nummers dat curieuze uit duizenden herkenbare archaïsche en toch swingende orgelgeluid. De muziek leek in niks op de psychedelische, post-Sgt. Pepper sound die toen de rockmuziek domineerde. En dan de kleding van de mannen, waarin ze op de donkerbruine hoes stonden gefotografeerd: dit waren geen hippe, glamoureuze rocksterren, dit waren boeren die voor de foto de beste pakken van hun grootvaders hadden aangetrokken.
En dan de teksten: die gingen over negentiende eeuwse archetypes als Virgil Kane (The Night They Drove Old Dixie Down, en de man die volgens rockjournalist Greil Marcus zijn zoon had kunnen zijn, de protagonist in het prachtnummer King Harvest (Has Surely Come). In dit door Richard Manuel gezongen nummer wordt een man van zijn failliete boerderij verdreven om in de stad vergeefs fabriekswerk te vinden. Hij sluit zich door wanhoop gedreven aan bij de vakbond, en het is deze steeds groter wordende wanhoop die door Manuel zo prachtig uitgedragen wordt.
Wat iedereen wist: ze waren vanaf eind jaren vijftig als The Hawks de begeleidingsband van de rocker Ronnie Hawkins geweest en in 1965-1966 de elektrische band waarmee Bob Dylan de folkwereld deed opschrikken. En ze hadden natuurlijk dat even mysterieuze als prachtige debuut Music From Big Pink afgeleverd, met die door Bob Dylan geschilderde hoes, zonder bandnaam en titel. Nummers als The Weight, Tears Of Rage en Chest Fever waren iedere progressieve rockliefhebber dierbaar geworden. Maar hoe goed ook, The Band was nog veel beter.
De plaat werd niet, zoals vaak verondersteld, opgenomen in hetzelfde roze huis bij Woodstock openomen waar het debuut vandaan kwam, maar in Los Angeles, in het zogeheten ‘pool house’ van Sammy Davis Jr. Wel vonden diverse liedjes al hun oorsprong in Woodstock waar The Band, samen met Bob Dylan, hun eigen unieke geluid ontwierp. Dat Dylan in die jaren 1967-1968 samen met de jongens ellenlange sessies in de kelder van het roze (Big Pink) huis opnam, wist toen niet iedereen. Het resultaat daarvan zou pas in 1975 het levenslicht zien op de dubbel-lp The Basement Tapes, en dan betrof het nog slechts een kleine selectie. Maar het Band geluid kreeg in deze sessies echt vorm.
Dat geluid werd bepaald door allereerst subliem muzikaal vakmanschap. De Amerikaanse auteur/journalist Malcolm Gladwell heeft het in zijn boek Outliers over de zogeheten 10.000 uren regel. Uitblinken, zo stelt hij, doe je mede door heel veel te oefenen, zoals de Beatles dat in Hamburg deden. Ook The Band had er al heel veel spel-ervaring opzitten met Ronnie Hawkins en de muzikanten waren volledig op elkaar ingespeeld.
Maar dan de stemmen. Die van drummer Levon Helm was misschien het krachtigst, maar had de neiging om in samenzang naar beneden te zakken. Het meest gepassioneerd klonk de stem van pianist Richard Manuel, die graag de hoogte opzocht en in samenzang nog wel eens in een kopstem verviel. Deze twee prachtstemmen werden bij elkaar gehouden door de neutraler klinkende Rick Danko. Er is door rockbands zelden mooier samen gezongen dan door The Band, en al helemaal niet intenser dan op het album The Band.
Maar de liedjes die ze zongen, werden in de meeste gevallen geschreven door de man die je nooit hoort zingen, gitarist Robbie Robertson, het vierde genie in de band. Het vijfde bandlid, Garth Hudson gaf de nummers dat curieuze uit duizenden herkenbare archaïsche en toch swingende orgelgeluid. De muziek leek in niks op de psychedelische, post-Sgt. Pepper sound die toen de rockmuziek domineerde. En dan de kleding van de mannen, waarin ze op de donkerbruine hoes stonden gefotografeerd: dit waren geen hippe, glamoureuze rocksterren, dit waren boeren die voor de foto de beste pakken van hun grootvaders hadden aangetrokken.
En dan de teksten: die gingen over negentiende eeuwse archetypes als Virgil Kane (The Night They Drove Old Dixie Down, en de man die volgens rockjournalist Greil Marcus zijn zoon had kunnen zijn, de protagonist in het prachtnummer King Harvest (Has Surely Come). In dit door Richard Manuel gezongen nummer wordt een man van zijn failliete boerderij verdreven om in de stad vergeefs fabriekswerk te vinden. Hij sluit zich door wanhoop gedreven aan bij de vakbond, en het is deze steeds groter wordende wanhoop die door Manuel zo prachtig uitgedragen wordt.
Een van die details die van het nummer een klassieker maken, waar de makers van deze Classic Albums aflevering ook terecht bij stilstaan.
Een ander detail: het is een van de weinige Band-composities waarin Robertson een gitaarsolo geeft. En wat voor een. Gitaarsolo’s, daar deden de mannen verder niet aan. Piano, viool, orgel en natuurlijk die alles verzengende zang, waren de basismaterialen.
Natuurlijk zijn er ook in deze aflevering weer een paar inzichtelijke ‘schuifmomenten’ aan de mengtafel, maar deze aflevering is minder echt aan een album gewijd dan meestal.Eigenlijk is het ook helemaal niet zo’n voorbeeldige Classic Album, omdat veel zaken wel worden aangestipt maar weinig echt wordt uitgediept.
Er wordt teruggeblikt op Music From Big Pink, en het nummer The Weight, maar een van de belangrijkste getuigen - Bob Dylan - komt niet alleen niet aan het woord, hij blijft ook zo goed als ongenoemd. Langzaam verandert de aflevering ook in een soort van herdenking voor de in 1986 door zelfmoord om het leven gekomen Richard Manuel.
Tragisch natuurlijk, maar om het mede door hem geschreven en ongelooflijk mooi gezongen Whispering Pines bijna als zijn zwanenzang te zien, gaat te ver.
De film werd opgenomen in 1997, toen de Bandleden onderling behoorlijk met elkaar overhoop lagen. Althans, Robbie Robertson wilde niet meer met zijn oude maten samen spelen terwijl vooral Levon Helm (zoals hij in zijn autobiografie This Wheel’s On Fire had opgetekend) Robertson verweet dat deze teveel de credits naar zich toe had getrokken.
Een ander detail: het is een van de weinige Band-composities waarin Robertson een gitaarsolo geeft. En wat voor een. Gitaarsolo’s, daar deden de mannen verder niet aan. Piano, viool, orgel en natuurlijk die alles verzengende zang, waren de basismaterialen.
Natuurlijk zijn er ook in deze aflevering weer een paar inzichtelijke ‘schuifmomenten’ aan de mengtafel, maar deze aflevering is minder echt aan een album gewijd dan meestal.Eigenlijk is het ook helemaal niet zo’n voorbeeldige Classic Album, omdat veel zaken wel worden aangestipt maar weinig echt wordt uitgediept.
Er wordt teruggeblikt op Music From Big Pink, en het nummer The Weight, maar een van de belangrijkste getuigen - Bob Dylan - komt niet alleen niet aan het woord, hij blijft ook zo goed als ongenoemd. Langzaam verandert de aflevering ook in een soort van herdenking voor de in 1986 door zelfmoord om het leven gekomen Richard Manuel.
Tragisch natuurlijk, maar om het mede door hem geschreven en ongelooflijk mooi gezongen Whispering Pines bijna als zijn zwanenzang te zien, gaat te ver.
De film werd opgenomen in 1997, toen de Bandleden onderling behoorlijk met elkaar overhoop lagen. Althans, Robbie Robertson wilde niet meer met zijn oude maten samen spelen terwijl vooral Levon Helm (zoals hij in zijn autobiografie This Wheel’s On Fire had opgetekend) Robertson verweet dat deze teveel de credits naar zich toe had getrokken.
En dan is er nog de in deze documentaire wat vadsig en ongezond ogende Rick Danko. Mogelijk dat het de wetenschap is dat hij nog geen twee jaar na de opnamen dood was, maar hij maakt hier al een wat sneue indruk.
Potsierlijk is de optocht van celibrities als Eric Clapton en George Harrison die deze aflevering kleur moeten geven. Hun getuigenissen voegen echt helemaal niks toe aan de geschiedenis van dit intens prachtige album.Maar het slot, waarin het laatste en mooiste nummer van de plaat wordt belicht, King Harvest (Has Surely Come) maakt alle omissies en rare keuzes goed. Mede dankzij de knappe uitleg van journalist Greil Marcus tijdens een van zijn meer lucide momenten. Een niet zo klassieke aflevering van Classic Albums over een van de mooiste rockplaten uit de popgeschiedenis, een plaat ook die de term ‘Americana’ definieerde, krijgt zo toch een knappe apotheose.