Geheelde wonden: Vader en zoon Wainwright brengen allebei een album uit

Dubbelportret van Loudon en Rufus

Dirk-Jan Arensman ,

Verzoening tussen generaties is een van de centrale thema’s op Loudon Wainwright III’s Older Than My Old Man Now, vrijwel gelijktijdig verschenen met Out of the Game, het achtste studioalbum van zoon Rufus Wainwright.

Het was niet de allereerste keer dat ze de muzikale handen ineensloegen, maar minder opmerkelijk was dat optreden van vorig jaar zomer er nauwelijks om. Vijf avonden was Rufus Wainwright artist in residence in het Royal Opera House in Londen, ‘five nights of velvet, glamour and guilt’, zoals de ondertitel van het programma House of Rufus luidde. Twee ervan waren gewijd aan zijn wonderlijke reconstructie van een concert van Judy Garland uit 1961, er was een ingekorte uitvoering van zijn Franstalige opera Prima Donna (2009) en een duoconcert met zijn zus, singer/songwriter Martha Wainwright. Maar de meeste aandacht ging toch uit naar dat ene moment: Rufus die op één podium stond met zijn vader, Loudon Wainwright iii.

Want dat twee totaal verschillende muzikale universums elkaar hier ontmoetten, was één ding – Rufus de theatrale koning van de barokpop, nooit bang om zichzelf of zijn paradijsvogelarrangementen op te tuigen met een paar extra verenboa’s; Loudon de ouderwetse folkzanger met het hart van een stand-up comedian, in alles de belichaming van het snedige understatement. Maar die artistieke verschillen waren nog wel de minste reden waarom een gezamenlijk optreden lang volstrekt ondenkbaar leek.

‘When the family fights,’ zingt Loudon op zijn vorige week verschenen cd Older Than My Old Man Now, ‘they know next door / No one wins in a family war.’ Oorlog was het inderdaad, in wat het tijdschrift Time vorig jaar nog ‘The Dysfunctional First Family of Folk-pop’ noemde. En bij een gezin dat zo overloopt van de autobiografisch schrijvende artiesten, kregen niet alleen de buren dat te horen. 

Toenadering
Al voor het huwelijk tussen Wainwright iii en de Canadese folkzangeres Kate McGarrigle op de klippen liep, deden de echtelieden in hun songs verslag van de onderlinge spanningen. Zo zong pa in ‘Saw Your Name in the Paper’ over zijn gemengde gevoelens bij het succes van zijn wederhelft en beschreef ma in ‘Ballad in D’ hoe zij hem, na een slippertje, aarzelend weer in de armen sloot. En jaren na de echtscheiding begonnen ook de kinderen, opgevoed door hun moeder, hun duiten in het zakje te doen. In de prachtige ballade ‘Dinner at Eight’ op Want One (2003) herinnerde Rufus zich de ruzies en rivaliteiten aan de eetkamertafel, en voegde zijn vader toe: ‘don’t be surprised / If I want to see the tears in your eyes.’

En Martha? Die liet haar opgekropte woede de vrije loop in een track op haar debuutalbum uit 2005. Titel: ‘Bloody Mother Fucking Asshole’. Maar, bleek in Londen: sinds McGarrigle op 18 januari 2010 overleed, begonnen de oude wonden langzaamaan genoeg te helen om toenadering te zoeken. Er voorzichtig grappen over te maken en die ooit pijnlijke biechtliedjes glimlachend uit te wisselen. Loudon haalde ‘Rufus Is a Tit Man’ weer eens uit de kast, over de vreemde jaloezie die hij voelde bij het zien van zijn zoontje dat gezoogd werd, en voegde er, verwijzend naar diens latere voorkeur voor de herenliefde, droogjes aan toe: ‘Alhough he’s more of a pecs man these days…’ 

Rufus die terugsloeg met ‘Dinner at Eight’. Goedmoedig gekibbel over het tempo waarop het duet ‘Come a Long Way’, een cover van moeder Kate (!), gespeeld moest worden. Er werd zelfs met ontroerende warmte een enkel liedje gezongen door de twee met Martha en kind-uit-een-volgend-huwelijk Lucy Wainwright Roche.

Het zal kortom geen toeval zijn dat verzoening tussen de generaties een van de centrale thema’s is op Wainwright iii’s Older Than My Old Man Now, dat (waarschijnlijk wel toevallig) vrijwel gelijktijdig verscheen met Out of the Game, het achtste studioalbum van Rufus.

Overpeinzing
Om met de eerste plaat te beginnen: dat is een waar familiefeest, op een meditatief soort manier. Niet dat ‘the Third’ niet regelmatig de lolbroek aantrekt. In de ragtime ‘My Meds’ zingt hij spottend over de batterij pillen die hij op zijn 64ste moet slikken. ‘I Remember Sex’ is een hilarisch vervlogen-libido-duet met Barry ‘Dame Edna Everage’ Humphries, met wie hij ooit een stelletje speelde in de televisieserie Ally McBeal. En muzikaal wordt er ook ouderwets gekeet in New Orleans-bluesjes of de levenslustig talking-blues-tweespraak ‘Double Lifetime’ met oude held Ramblin’ Jack Elliott. Maar doordrongen van zijn sterfelijkheid kijkt hij ondertussen voortdurend terug op zijn (familie)leven.

‘In C’ begint als een jolige ballade over zijn beperkte pianospel, maar voor hij het weet, heeft hij het over de echtscheidingen van zijn ouders en hemzelf. (‘I could blame it on the great unknown, / Or as a kid what I was told and shown. / But I blame myself and her, / The cruel and foolish people that we were.’) En twee tracks openen met een gesproken inleiding geschreven door wijlen zijn vader, Life-columnist Loudon S. Wainwright: het titelnummer en het schitterende ‘The Days That We Die’. Eerst is er die overpeinzing van de opa over diens soms moeizame verhouding met zijn kinderen, ‘complete with stored outrage and disappointment’, de uiteenlopende versies die ze van het verleden koesteren en de verandering waarvan hij hoopte dat die mogelijk was: ‘I’d like to begin work on some sort of updated, realigned model for our connection, something that will reflect not so much what we all were – or think we were – but what we have become.’ En dan beginnen ze te zingen, Loudon en Rufus, coupletten en refreinen uitwisselend, terwijl ze zich afvragen:

You’ll never change, neither will I
We’ll stay the same ‘til the days that we die.
I’ll never win, neither will you –
So what in this world are we gonna do?  

Feestje
Out of the Game dan. Een totaal ander album, ook voor Rufus’ doen. Zijn kenmerkende stem bleef hetzelfde, daar niet van – vol weelderige uithalen en die lui smachtende musicalpathos waar je een beetje van moet houden. En, ja, torch songs als de fraaie afsluiter ‘Candles’ kan hij er nog steeds uitstekend mee zingen. Maar muzikaal is zijn palet, mede dankzij producer Mark Ronson (Robbie Williams, Amy Winehouse, Kaiser Chiefs) en gastmuzikanten als Winehouse’ The Dapkings, lichter en verrassender dan ooit. De titelsong houdt bijvoorbeeld het midden tussen het zoete jaren-zeventig-Westcoastgeluid en pure glamrock. ‘Rashida’ heeft de slepende verleidelijkheid van een striptease-soundtrack met een vleugje David Bowie. En terwijl ‘Barbara’ bijna wegzweeft op funky synthesizersoul (een tikje blikkerig en toch lekker), is ‘Respectable’ een middernachtelijk countrywalsje inclusief jankende slide guitar. Speels, dat is de grondtoon. Alsof-ie na de indringende maar ook loodzware piano-en-stemplaat All Days Are Night (2010) en de rouw om zijn moeder gewoon zin had in een feestje.

Helemaal geen songs over de familie dus? Nou, eentje. ‘Montauk’ is gericht aan zijn vorig jaar geboren dochtertje, dat hij opvoedt met zijn partner Jörn Weisbrodt. Hij stelt zich voor hoe zij later, als puber, haar twee vaders op komt zoeken en hoopt maar dat dat zal bevallen. Een lief liedje, maar we begrijpen zijn zorgen: de biologische moeder van de kleine Viva is namelijk Lorca Cohen, dochter van Leonard Cohen. Nog een muzikale grootheid die de familiedynastie in werd getrokken. Als daar maar geen ellende van komt…

Loudon Wainwright III: Older Than My Old Man Now (Proper/Rough Trade)
Rufus Wainwright: Out of the Game (Decca/Universal). Concert: 27/4, De Melkweg Amsterdam (uitverkocht)