3VOOR12 bespreekt Album van de Week (39): Wilco

Bitterzoete romantiek en sinistere levenswijsheden op The Whole Love

Atze de Vrieze ,

Twee nummers zijn het die echt de tongen los maken op het achtste album van Wilco, The Whole Love. Twee nummers; het openingsnummer Art Of Almost is een zeven minuten durend brok technisch powerplay. Slotnummer One Sunday Morning is zelfs nog langer: een twaalf minuten durende folksong, waarin zich zeer kalm een ontroerend verhaal ontrolt.

Bitterzoete romantiek en sinistere levenswijsheden op The Whole Love

Twee nummers zijn het die echt de tongen los maken op het achtste album van Wilco, The Whole Love. Twee nummers; het openingsnummer Art Of Almost is een zeven minuten durend brok technisch powerplay. Slotnummer One Sunday Morning is zelfs nog langer: een twaalf minuten durende, meanderende folksong, waarin zich zeer kalm een ontroerend verhaal ontrolt.

Art Of Almost dus, ingezet door drummer Glen Kotche. Hij start met een complex en vervormd ritme, dat doet denken aan Radioheads experimenten rond de eeuwwisseling. Frontman Jeff Tweedy proeft er even van en besluit dan mee te gaan, nerveus en onnavolgbaar. Even dreigen vervreemdende strijkers de hoofdrol op te eisen, maar dan duikt gitarist Nels Cline steeds nadrukkelijker op, als een roofdier dat zijn prooi besluipt. Drummer Kotche en bassist John Stirratt laten zich twee minuten voor het eind uit hun krautrock-achtige ritme opjagen, Cline zet de achtervolging in. Een minuut voor het slot raakt hij op volle snelheid, snel, fel en technisch onwaarschijnlijk knap. De finale jump zit er tientallen seconden lang aan te komen, maar Cline wacht er zo lang mee dat je als het eindelijk zover is letterlijk opspringt uit je stoel.

Soms zou je willen dat Wilco (en specifiek Cline) vaker zo de spierballen laat zien, maar de rest van The Whole Love wordt juist gekenmerkt door preciezie en concentratie. En daarmee wordt de lijn van de laatste albums doorgezet. Illustratief is de schurende en krassende gitaarsolo in Dawned On Me, die door het refreintje dat Tweedy er doorheen fluit aanvoelt als volkomen normaal, alsof het de eerste lentedag is. Ook kenmerkend is de compacte nieuwe single Born Alone, die drijft op Cline's felle gitaarhook en Tweedy's sinistere levenswijsheden: 'sadness is my luxury' en 'I was born to die alone'. Ander hoogtepunt is de up tempo single I Might, met een licht overstuurd basgeluid en een speels orgel. Het doet denken aan Spoon en zou het zomaar goed kunnen doen op de alternatieve dansvloeren. Wie goed luistert zou ergens een Stooges-sample kunnen herkennen. Zoals de titel al deed vermoeden kent The Whole Love ook meer bitterzoete momenten: alt.country ballades The Whole Love en Open Mind en het Beatleske liefde-op-afstandliedje Capitol City.

En dan breekt dus op zeker moment dat slotstuk aan. Het staat haaks op de felle opener, zo kalm en onderkoeld wordt het gezongen, en zo weinig progressie zit er in de piano- en gitaarlijnen. De intensiteit zit hem hier in het verhaal, over een man en zijn streng religieuze vader, die zijn levenswijze afkeurt. Het komt tot een clash tussen de twee, waarin de zoon de bijbel afwijst. Als de vader op zeker moment komt te overlijden, voelt hij een soort genoegdoening, omdat hij nu toch zeker zijn gelijk haalt over het niet bestaan van de hemel. Een ijzingwekkende gedachte, waar Tweedy aan het slot nog eens overheen gaat. "I fell in love with the burden / Holding me down / Bless my mind I miss / Being told how to live."

Bijna elk liedje op The Whole Love laat zich zo op een andere manier waarderen, in zijn subtiliteit of juist in zijn lompheid, in ontroering of compactheid. Dat is de kracht van Jeff Tweedy's songschrijverschap, maar vooral van Wilco als collectief.

The Whole Love van Wilco verschijnt op dBpm/Epitaph. Het album is tijdelijk te beluisteren op de Luisterpaal.