Goed dan. Alle ouwe lullen verzamelen. Want de jongste Opa van heel Europa gaat nog één keer proberen iedereen moed in te praten, dus leg die drionnetjes maar weer weg.
In de jaren zeventig, zo gehaat en geminacht door cultuurfilosofen en andere saggerijnen, liep de jonge muziekliefhebber in een wereld van verveling (volgens de geschiedkunde en de literatuur) stoer met een heilig verklaarde muziekkrant onder zijn arm door het lokale winkelcentrumpje van het gat waarin God hem had gepleurd. Bij een modelbouwwinkel – ook wasmachines en stofzuigers – kocht hij op zijn tiende Led Zeppelin II, en tegen de tijd dat het gat echte platenzaken had hingen de etalages vol met Zappahoezen, en later de eerste Herman Brood. Het knaapje stijf van opwinding. Altijd zakgeld te weinig. Hij was nog wel wat onzeker, want oude lullen riepen dat alles dood was.
Wat een tijd.
Wat zeg ik? Geen tijd, helemaal geen tijd, want terwijl je alle obscure zooi en supergroepen uit twee decennia pop, jazz, blues en (art)punk afgraasde, en de goed gevulde tjilmen walmden, rolde uit alle hoeken van de wereld de meest bizarre muziek binnen. De eerste dance uit Australië en New York, de eerste hiphop, duizend en één popstrominkjes, en meer experimentele muziek dan Fred Frith in zijn natte dromen kon ophoesten. De jaren tachtig. Een viezer woord is er niet onder oude lullen die omzien, maar wat gold voor de seventies geldt evengoed voor de eighties: je moet wel een ontstellend amorfe gnoom geweest zijn wil je je in die jaren muzikaal niet vermaakt hebben.
De jaren negentig. Dance, hiphop, dance, indie en lofi en nog eens dance. Vrolijke boel, zou je zeggen. Een pandemonium van kul, een palet van hysterische kleuren en als bonus een pijnlijke maar noodzakelijke identiteitscrisic in de indierock (want we zitten anno 2004 gvd weer op de Pixies te wachten). Wie overigens over dertig jaar al die elektronische meuk – lounge, triphop en aanverwante printplaatziektes – weer eens uit de kast trekt zal zich nog bekochter voelen dan de idioot die in de jaren zeventig jazzrock verzamelde. Maar ook dat zijn leuke dingen. Op je ouwe dag vol verbazing naar tien meter kul kijken die je ooit gekocht hebt in een tijd dat je zelfs geen cent over had voor een shotje tegen een sjanker.
Enfin, een even vaag als rijk decennium als de jaren zeventig, die rare jaren negentig. De oude lul die altijd graag riep dat alles dood was durfde dan ook niet meer, en er stonden andere oude lullen op die riepen dat alles dood moest. Binnen no time hadden ze radio, tv en muziekbladen richting afgrond geloodst. Fatalisme alom. Omgekeerde wereld en dom, want ondertussen bood dit decennium de heropstanding van de garagerock in Amerika, de vervolmaking van de hiphop en de daaropvolgende experimenteerdrift, en een vrijheid in het mengen van stijlen die op de kleuterschool gewoon nog vingerverven genoemd wordt.
De jaren tien zijn aangebroken en er ligt wederom een machtige gloed van doem over de popmuziek. Beetje sneu is wel dat het sodeju dezelfde doem is die al decennia lang over ‘het hier en nu van de pop’ wordt uitgesmeerd. Alsof je Frits Spits rond etenstijd hoort zeggen dat de hitlijsten er een beetje mager bijliggen, maar dat er gelukkig nog Simply Red is.
Goed, laten we eerlijk zijn:
Pop op tv? Foetsie. Zelfs op MTV zie je enkel nog geesteszieken die met een digitale camera de binnenkant van hun ouders’ poepgat filmen.
Popblaadjes? Hartstikke dood. Of fout, want zelfs de domste wigger zal niet trots met The Source onder zijn arm over straat banjeren. Een modeblaadje? ‘Da’s voor homo’s.’
Hiphop? Ter ziele homiez.
Indie? Bleh.
Dance? Hebbu er nog zin an?
Rock ’n roll? NME hype. Loodje gelegd.
De ellende is, kortom, weer niet te overzien.
Merkwaardig dan toch, dat ik ook nu weer, net als elk vorig decennium, de miljoenen mis om alles te kopen wat ik hebben wil. Dat er weken zijn dat ik met grote bogen om platenzaken heenloop omdat ik een nieuwe pot pindakaas kopen moet. Dat nog altijd 90% van wat ik koop muziek van nu is. Dat er, ondanks de stapels nieuwe platen die ik wel binnen weet te slepen, dagen zijn dat ik het huis wel in elkaar wil rossen omdat ik ‘te weinig nieuwe muziek’ heb, omdat je nu eenmaal maar vijf keer per dag de nieuwe Reigning Sound kunt draaien (anders wordt je goudvis zeeziek). Dat er nog altijd per week via lijsten van de betere distro’s zo’n 50 albumtitels langskomen waarvan ik denk: ‘Moet ik ook nog hebben’ en zo’n 200 waarvan ik denk: ‘Hoe zou dat klinken?’
Nog merkwaardiger natuurlijk, is dat ook ik nog zo vaak de neiging heb te denken: alles gaat naar de haaien. Ik zou zo langzamerhand beter moeten weten. Maar die weëe buien vol heimwee naar treurige dagen in provinciestadjes waar je een single van Jimi Hendrix mocht kopen van je moeder omdat je haar vergezelde tijdens de aanschaf van nieuwe stofzuigerzakken – stof genoeg voor een romancier om honderdtachtig pagina’s universeel leed uit te peuren – zijn oprecht, vooral ook omdat ik omziend weet wat me nog te wachten stond qua muzikale vreugdes.
En nu denk toch weer: mmm, ik vertrouw het zaakje niet. Er gaat wel heel veel naar de kloten ineens.
Daar is maar één verklaring voor.
Ook ik ben een oude lul in het diepst van mijn gedachten aan het worden.
Mag ik één van die drionnetjes terug?!
Nanne Tepper: Alles gaat naar de haaien
Tepper heeft nog altijd miljoenen nodig om zijn muzikale honger te stillen
Pop op tv is foetsie, popblaadjes zijn dood, indie: bleh! En dance? Hebbu er nog zin an? Nanne Tepper maakt de rekening op en constateert dat er in de jaren tien een doem over de popmuziek ligt. En toch mist hij de miljoenen om zijn muziekhonger te stillen. Sterker nog, er zijn dagen dat hij met een boog om de platenwinkel moet lopen. Maar ja, pindakaas is ook belangrijk.