Voorpublicatie: Lipstick Sunset van Sander Donkers

David Eugene Edwards: "Ik ben niet op aarde om te entertainen"

Over twee weken verschijnt bij Thomas Rap het boek Lipstick Sunset van Sander Donkers. De bundeling interviews en reportages vormt de zoektocht van de schrijver naar de drijfveren van muzikanten. 24 september is Donkers te gast in CLUB3VOOR12. Lees nu vast exclusief op 3VOOR12 het hoofdstuk over 16 Horsepower frontman Davis Eugene Edwards. "Ik ben niet op aarde om te entertainen."

David Eugene Edwards: "Ik ben niet op aarde om te entertainen"

IK BEN NIET OP AARDE OM TE ENTERTAINEN David Eugene Edwards, 16 Horsepower – maart 2000 Het heeft in de verte iets te maken met de hond en de baas, en hoe ze op elkaar zijn gaan lijken. Alleen is niet duidelijk wie welke rol vervult. Lijkt David Eugene Edwards op zijn muziek, of is het andersom? Terwijl hij de tijd doodt tot hij voor de vpro-radio zijn banjo zal betokkelen, zwijgend en kaarsrecht de foto’s aan de muur bestuderend, weerspiegelt zijn gelaatsuitdrukking alle gevoelens die hij met zijn groep 16 Horsepower oproept. Ernstig, intens, bezeten. En ook behoorlijk beangstigend. Edwards wordt gedreven door een hogere macht. Met rock ’n’ roll heeft het weinig van doen. Of het moeten de great balls of fire van de dag des oordeels zijn. Popmuziek en religie tolereren elkaar, maar veel verder dan de Heer een plekje toebedelen tussen de ‘thank you’s’ in het cd-boekje gaat de betrokkenheid doorgaans niet. Wordt Hij bezongen, dan is het vreugdevol. Hij is onveranderd mooi, lief of, zoals Joan Osborne zong, ‘just a slob like one of us’. Nee, dan 16 Horsepower. Op hun cd’s wemelt het van de hellevuren en brandende braambossen. Voor Edwards is God geen verzetje, noch een reden tot een opgeruimd gemoed. Schuld, zonde en verleiding, daar draait het om in zijn muziek. De eeuwige strijd tussen goed en kwaad. Waarom zou je lachen? Valt er wat te lachen dan? Als hij aanschuift aan tafel, steekt hij een sigaret op en drinkt een glas wijn. En ja, dat beschouwt hij als een zonde. ‘Ik wil niet zeggen dat deze fles het Kwaad zelf is, maar dronkenschap is dat wel. Jezelf laten gaan, voor je eigen plezier, dat gaat vrijwel altijd ten koste van een ander. Ik ben een complete asshole als ik dronken ben, en elke slok is een stap in die richting. Dus ben ik op dit moment in conflict met mezelf.’ Zoals in de muziek van 16 Horsepower echo’s uit een ver verleden de boventoon voeren, zo lijkt Edwards zelf ook een anachronisme. En dat komt niet voort uit een zorgvuldig geconstrueerd imago. Met een zijscheiding in het haar, kleding die twintig, maar ook honderd jaar oud kan zijn, een eeuwenoude blik en een raadselachtig charisma, zou hij een regelrecht geschenk zijn voor casting directors op zoek naar de Man in Zwart, de onheilsboodschapper. Maar Hollywood kan zich de moeite besparen. In de wereld waarin Edwards opgroeide, was cinema nog een absoluut taboe. Voor zijn opa, een dominee van de zeer strikte Nazarener kerk, die een groot deel van zijn opvoeding voor zijn rekening nam, is het dat nog steeds. Evenals kaartspelen, dansen, make-up en broeken voor dames. ‘In mijn omgeving zijn dat soort silly regels beetje bij beetje aan het veranderen,’ zegt Edwards. ‘Ik geloof dat het iets tussen jou en God is, en dat je geweten je zal vertellen hoever je kunt gaan. Maar mijn opa is van de oude stempel. Hij verdraagt het niet.’ Edwards zwijgt gelaten, en neemt nog een slok. Even is het of zijn grootvader hoofdschuddend aan tafel zit. Toch: zonder Hollywood geen 16 Horsepower. Edwards bouwde er filmsets, begin jaren negentig, en ontmoette daarbij de uit Parijs overgewaaide Jean-Yves Tola, toen zijn baas, nu zijn drummer en een belangrijke schakel in de band. Behalve een voorliefde voor dezelfde muziek en spirituele zaken, hadden ze gemeen dat ze het niet uithielden in de City of Angels. ‘Alles staat er in het teken van geld, zaken en roem. Zelfs de man die je een pak melk verkoopt, droomt heimelijk van een filmcarrière. Het leek me geen goede plek om mijn kinderen op te voeden, en zelf had ik heimwee naar rust, naar mijn thuis in Colorado.’ Tola verhuisde met hem mee. Terug in de meer landelijke sferen van de omgeving van Denver viel alles op zijn plaats. ‘We moesten naar Colorado verhuizen om opgemerkt te worden door een label uit Hollywood,’ lacht hij. ‘Maar misschien waren we daar wel gewoon beter. Ik voelde me in elk geval meer op mijn plek. Los Angeles deed me twijfelen aan mijn motieven om muziek te maken. Ik had weinig gemeen met wat ik om me heen zag, want ik ben niet op aarde om te entertainen.’ ‘Een tijdlang overwoog ik gewoon een baan te nemen en muziek te maken met vrienden op mijn veranda, maar ik kwam erachter dat God niet wilde dat ik dat deed. Ik heb een gave, en dat is mijn roeping. Alles wat ik heb is van God. Jezus is voor mij gestorven. Hij is mijn koning, en ik dien hem.’ Ook als dat tegen zijn eigen zin is? ‘Ja, ik vecht tegen verleiding, tegen mijn eigen zelf, tegen de dingen die ik misschien liever zou doen dan de keuzes die God voor me maakt. Ik hou van muziek maken, maar nog altijd voel ik me vaak zeer ongemakkelijk binnen de muziekindustrie. Maar soms wil Hij dat je dingen doet die je zelf niet cool vindt.’ Edwards’ roeping behelst niet het ‘Amazing Grace’ zingen voor een zaal vol gelovigen. 16 Horsepower kan niet rekenen op een special bij de EO. De groep is werkelijk uniek, in de zin dat ze helemaal alleen staat. Hun muziek, ooit zeer treffend omschreven als ‘de missing link tussen Hank Williams en Joy Division’, is de vergaarbak van alles wat Edwards ooit beïnvloedde. Daarin kan de overstuurde gitaar overweg met de accordeon of de hurdy-gurdy, smelten monotone jaren tachtig-zanglijnen moeiteloos samen met de ijle, desolate klanken van de muziek uit de Appalachen, en botsen polka’s niet met punkrock. ‘Ik heb alle ontwikkelingen van een normale tiener doorgemaakt,’ zegt Edwards. ‘En dus was ik ook into punk en new wave toen dat in de mode was. Maar ik heb nooit gerebelleerd tegen de oldtimer-muziek waar ik mee opgroeide, nooit het ene tegen het andere afgezet. In de muziek van die eenzame boer die banjo speelt voor zijn familie, hoorde ik altijd dezelfde angst, agressie en opgejaagdheid als in Joy Division.’ Op de prachtige nieuwe cd Secret South is weer duidelijk te horen dat de ruggegraat van Edwards’ muziek ligt bij de vele jaren die hij in zijn opa’s kerk doorbracht. ‘Daar heb ik leren spelen, orgel en gitaar, en leren zingen. Jaar in jaar uit dezelfde liederen. De sfeer was sober, de inrichting ook – geen kruizen, geen lampjes of schilderijen – en ik vond het er geweldig. De muziek was serieus, devoot, het had niets te maken met wat je kent uit zwarte gospelkerken, maar voor mij bracht het een vergelijkbare opwinding. Ja, dat kun je vreugde noemen. Maar wij namen de vreugde die muziek brengt zeer ernstig, vanuit het besef dat je ware vreugde niet kunt kennen als je het tegendeel, het lijden, niet kent. En zo voel ik het nog altijd.’ Er werd flink gemorreld aan zijn religieuze fundament. Zijn ouders liepen over naar de baptisten, en grootvader was niet blij. Kort daarna speelde de rebelse natuur van zijn vader op. ‘Hij maakte een complete ommezwaai, werd een biker, en raakte verslaafd aan alcohol en drugs. Ik was heel jong, maar herinner me wel dat het voor mijn moeder erg zwaar was. Toen hij terugkwam, had hij leukemie. Ik heb thuis cassettes waarop hij God bedankt voor die ziekte, omdat het hem terug had gebracht bij zijn geloof. Anders, zei hij, was hij in de gevangenis geëindigd, of dood.’ Dat zijn vader alsnog stierf, bracht Edwards’ geloof niet aan het wankelen. ‘Natuurlijk heeft hij gebeden om in leven te blijven, maar hij had ook het vertrouwen dat het goed was wat God met hem voorhad. Whatever He wanted was fine.’ Hij wikt en beschikt, wil Edwards maar zeggen, en Hij doet dat in ‘mysterious ways’. ‘Veel mensen redeneren: Hoe kun je in God geloven als er zo veel oorlog en honger is? Ik zeg juist het tegenovergestelde: niet in Hem geloven, dat is wat de hel inhoudt. Dan heeft de Duivel zijn zin. Het is toch evident dat de wereld geen geweten heeft? En de wereld, dat zijn wij. We hebben een geest en hersenen gekregen, en kijk wat we ermee doen. Dat is waarom ik in mijn songs zozeer de inwendige strijd benadruk, en vaak zing over schuld. Het geloof brengt me vrede, maar ook een besef van plicht en verantwoordelijkheid. Elke dwaling van het rechte pad heeft haar prijs. En jij hebt de keuze. Je kunt voor een auto lopen als je wilt, maar dan rijdt hij je aan. Dat is een onwrikbare regel. Je kunt ook een moord plegen, of een leugen vertellen, en dan komt het ooit bij je terug, in welke vorm dan ook. Dat is net zo’n onwrikbare regel.’ ‘Een zonde is zonder einde, ook schijnbaar onbenullige zonden. Stel: jij schreeuwt tegen iemand, uit ongeduld, omdat je een zware dag gehad hebt. Hoe voelt zo iemand zich dan? Zelfs als hij sterk in zijn schoenen staat, is er een kans dat hij het weer afreageert op iemand anders. En die op zijn beurt weer. Het Kwaad is als een kankergezwel: het knaagt maar door, en voedt daarmee zichzelf.’ ‘Dat in naam van mijn God zo veel misdaden zijn begaan, is verschrikkelijk, maar zeker geen reden om de kerk mijn rug toe te keren. De Duivel is een bedrieger, en maar al te vaak vermomd als religieus figuur. Binnen de organisatie van de kerk zitten veel rotte plekken, zeker, maar dat doet niks af aan de realiteit van mijn God.’ Listen closely now my darlin’ girl, There’s one who’s out to have you An jus’ his breath will burn your curls De Duivel is reëel voor Edwards, en op het podium weet hij hem soms akelig goed te verbeelden. Hoewel 16 Horsepowers muziek regelmatig uitnodigt tot headbangen, zit hij zelf steevast onbeweeglijk op het podium, als een haast spookachtige verschijning. Hij beleeft muziek in zijn hoofd, zegt hij. ‘Mijn lichaam heeft er weinig mee te maken.’ Zijn teksten zijn veelal aanklachten tegen de zwakte van de mens, en zijn eigen tekortkomingen in het bijzonder. Ze staan bol van de dreigementen (‘Don’t you dare boy – think my lord hath done forgotten’) en omineuze bijbelse citaten. Het zou allemaal nogal onaangenaam kunnen zijn, als het geluid dat de band voortbrengt niet zo fascinerend was. Soms, heel soms, laat hij een streepje licht toe in een van zijn liedjes. Zoals in ‘Black Bush’ waar hij Nancy Sinatra’s ‘These Boots Are Made For Walking’ parafraseert: ‘These knees are made for kneeling, and that’s just what they’ll do’. ‘Dat is, eehm, humor,’ zegt Edwards peinzend, om er snel aan toe te voegen: ‘Maar niet noodzakelijkerwijs bedoeld om grappig te zijn hoor.’ En dat 16 Horsepower toert in een zwart busje met de naam ‘The Plagueship’ moeten we vooral niet zien als een aan de Middeleeuwen refererende grap. ‘Het is meer een feit. Het is een klein ding waar we met zijn achten in moeten. Is er eentje ziek, dan worden we het allemaal. Als de laatste aan de beurt is geweest, begint het weer opnieuw.’ Edwards maakt, in tegenstelling tot wat je na het horen van zijn muziek zou verwachten, een vriendelijke en vooral zachtaardige indruk. Hij meent het, dat van zijn roeping, en neemt voor lief dat het hem langs morsige clubs leidt waar veel gebeurt dat niet zijn goedkeuring heeft. ‘De eerste jaren had ik vaak de indruk dat het publiek ons alleen maar zag als een stel freaks. Mensen gaan juist naar concerten om te ontsnappen aan regels, en dan staat daar zo’n wijsneus te vertellen wat goed en kwaad is. Maar ja, ook nu men weet waar we voor staan, komen ze nog altijd. Op het soort plekken waar wij spelen, zullen maar weinig christenen komen, dus misschien voelen die andere mensen toch meer verwantschap met wat ik zing dan ik aanvankelijk dacht.’ Succes heeft 16 Horsepower vooralsnog vooral in Europa, wat veel reizen en veel heimwee tot gevolg heeft. ‘We zijn graag in elkaars gezelschap, daar niet van, maar binnen een dag mis ik mijn familie. Ook onze vrouwen zijn er helemaal niet gelukkig mee. En dan krijg je van die niet zo heel erg succesvolle telefoongesprekken. Ze zijn boos, want je bent er niet. Logisch.’ Als de Heer hem even ontheft van zijn zware taak, is Edwards thuis in Denver een zorgzame familieman. Alleen is hem dat tegenwoordig niet vaak genoeg. In zijn muziek klinkt ook een verlangen door naar een simpel, ‘schoon’ leven. Een leven als dat van zijn grootvader, voor wie alles simpeler leek. Hij refereert eraan in het nummer ‘My Narrow Mind’: Wish I was a bible thumpin’ fool Ye from the old school A mind as narrow As the road I walk Wie zich ver houdt van het wereldlijke leven, komt allicht minder in aanraking met de verleidingen die Edwards dagelijks het hoofd moet bieden. Maar ach, inmiddels moet het toch duidelijk zijn: wat Hij ook wil, het is altijd het juiste. (Voorpublicatie uit het boek Lipstick Sunset van Sander Donkers. Uitgever: Thomas Rap)