Exclusief: Kriebels van Meindert Talma, deel II

Twee hoofdstukken & tracks van Talma’s Kriebelvisje nu on-line

10 maart ligt Kriebelvisje, het nieuwe album van Meindert Talma, in de winkels. Gelijk met dit album zal, zoals dat ook bij Dammen met Ome Hajo het geval was, een gelijknamige roman verschijnen. Exclusief bij 3VOOR12 krijg je de kans alvast kennis te maken met twee tracks & verhalen van deze release. Dinsdag kon je kennismaken met De Wet van Behoud van Ellende, vandaag gevolgd door Rudy Koopmans.

Twee hoofdstukken & tracks van Talma’s Kriebelvisje nu on-line

“Rudy Koopmans spreekt me vooral aan omdat hij uit Leeuwarden komt. Hoewel ik geen vechterstype ben, ben ik wel een sportliefhebber. En boksen is wel een ultieme sport natuurlijk. Heel fascinerend; man tegen man in de ring. Je kunt geen kant op. Je moet jezelf verdedigen anders wordt je murw geslagen. Als jongetje vond ik dat prachtig, als ik met pake naar een wedstrijd ging.” Rudy Koopmans is een Nederlandse bokslegende die in zijn laatste gevecht met een gebroken hand zijn titel verdedigde. Het nummer gaat over de tragiek van een sportman die, zoals zovele sporters, niet weet wanneer hij met sporten moet stoppen. Hieronder een fragment uit het verhaal Rudy Koopmans. Het sporten was begonnen in ons voorlaatste studiejaar, toen Albert en ik lid werden van Idefix, een tafeltennisvereniging voor studenten, genoemd naar het hondje van Asterix. Deze stap had veel te maken met Rudy Koopmans - In de ban van de ring dat ik van Nyk op mijn verjaardag had gekregen. Dit boek van Leon Zoeteman en Charles Zwarts over een Leeuwarder straatschoffie, die in zijn 25-jarige carrière vijf jaar lang de beste bokser van Europa was, werd voor lange tijd mijn lijfboek omdat het zo'n opbeurende uitwerking had. Ik had het altijd bij me. Zo kon ik, als ik me down voelde of onzeker, er altijd een stukje uit lezen Alleen die eerste pagina al: De regen gutste uit de hemel en de witschuimende golven van de Noordzee rolden met een donderend geweld op het strand van Scheveningen. Twee mensen renden in hoog tempo door het natte, zuigende zand tegen de harde wind in. Hun fel oranje trainingspakken doorweekt van de regen, de armen slap bengelend langs hun lichaam, de gezichten rood van de kou. 'Kom pa, nog even een flinke sprint,' riep de jongste van de twee en versnelde zijn tempo. Rudy Koopmans glimlachte en liet zijn zoon Bernhard voor zich uit lopen. Trots keek hij naar de atletische gestalte voor zich, zijn 16-jarige zoon, maar meer nog zijn beste vriend. Met de ogen tot kleine spleetjes samengeknepen tegen het opspattende zoute water, vervolgden ze zwaar ademend, zwijgend hun weg. Buiten hen was er geen sterveling op het strand te bekennen op deze koude novemberdag. Terwijl de meeste mensen thuis voor de warme kachel zaten liepen Rudy en Bernhard Koopmans hun dagelijkse tien kilometer. Twee mensen die zich bewust waren wat het betekent sporter te zijn: trainen en afzien, tot het bittere einde! Begin oktober waren we voor het eerst de ACLO binnengestapt, het sportcomplex van de Rijks Universiteit Groningen. Ik vroeg aan een juffrouw van de balie waar er door Idefix getraind werd. Bij het betreden van deze zaal zag ik voor het eerst trainer Kees Timmer. Met zijn forse en enigszins kromme gestalte had hij meer weg van Obelix dan van een tafeltennisser. Toen ik dit een keer tegen Kees Timmer zei, zei hij: 'Pas op, hè, ik ben lenig hoor. Ik kan met mijn tong mijn neus schoonmaken, hè.' Hierna liet hij zijn tong naar buiten floepen en likte hij met zijn tong een paar maal over zijn dikke rode neus. Kees Timmer zag in mij een klassieke greephouder. Ik zelf zag wat anders. Ik zag een typische pengreep houder. Als Albert en ik wilden, konden we, zo zei Kees Timmer, ook spelen in het vijfde en laagste team van Idefix. De competitie begon over twee weken, en de onderafdeling kon nog wel een team gebruiken. Zo kwam het dat Albert en ik een team vormden met David Lopez, een jongen met een Zuid-Amerikaanse achtergrond. In onze competitie waren we de enige studenten. We speelden tegen alle dorpen en gehuchten in Groningen. David Lopez was heel dik. Op een keer in Warffum toen we na een verloren wedstrijd naar de bus liepen, zei hij: 'Ik ben deze week alweer vier kilo aangekomen.' Al met al waren we een slecht team. We verloren al onze wedstrijden. We moesten er ook een beetje in komen. Want tafeltennis is een aparte sport. Het edele celluloidspel is in feite zowel een fysieke als een psychologische krachtmeting. Na een vergadering met de nodige everzwijnen en toverdrank met schuimkraag in eetcafé de Vestibule, besloten we ons tekort aan fysiek te compenseren met psychologische oorlogsvoering. De eerste wedstrijd waarin we onze nieuwe aanpak konden uittesten was tegen Talo, uit Loppersum, van wie we thuis kansloos hadden verloren. Toen we in de gymzaal in de Tuinbouwstraat te Loppersum aankwamen, zagen we onze tegenstanders al in de kleedkamer zitten: de gebroeders Theo, Geert en Henk Uitham. Deze broers waren alledrie norse en zwijgzame landbouwers, zoals je die in deze streek van Groningen nog wel eens tegen kunt komen. Toen we de kleedkamer binnenkwamen waren de broers Uitham al bezig om zich te verkleden. 'Ah, Henkie hoe is't met de melkquota?' vroeg ik aan Geert Uitham. 'Ik hait nait Henkie, ik hait Geert,' zei Geert een beetje gepikeerd. 'Geert, mien Belgisch peerd, ' zei ik. Nadat we ons verkleed hadden, zei ik tegen Albert en David op een toon die ook duidelijk hoorbaar was voor de broers Uitham: 'Ik zou mijn spullen maar meenemen, ze zullen hier wel jatten.' Tijdens het inspelen maakte het team van Idefix met opzet een hele slome indruk. Ik zou de eerste wedstrijd spelen tegen Geert Uitham. Toen de scheidsrechter zei dat de wedstrijd kon beginnen werden de tafel, het netje, de vloer en de verlichting door Albert grondig geïnspecteerd. Bij deze inspectie maakte David Lopez de nodige denigrerende en negatieve opmerkingen. Deze opmerkingen en andere onverstaanbare Zuid-Amerikaanse scheldwoorden schoten bij Theo Uitham in het verkeerde keelgat. Na enig aandringen werd David Lopez bereid gevonden om zijn excuses te maken. Geert Uitham won de toss en mocht beginnen met de service. 'Henkie, jonge,' zei ik, 'kom maar op met die slappe service, dan zal ik jou even van de tafel afmeppen.' 'Ik hait nait Henkie, ik hait Geert...' zei Geert met een rood aanlopende kop. 'Ja, onze Geert-Geert-Geert dat Belgisch peerd-peerd-peerd die ouwe knol-knol-knol was niets te dol-dol-dol en als ie at-at-at at ie patat-tat-tat want van stro en haver werd ons Geert niet zat,' zong ik . 'Kan je even je mond houden, Talma?' zei de scheidsrechter, 'dan kunnen we misschien beginnen.' 'Ja, sorry,' zei ik. Door zijn boosheid mepte Geert zijn eerste service een halve meter over de tafel heen, hetgeen leidde tot hoongelach van het Idefix-team. Ook de volgende punten gingen veelal naar mij. Ik sprokkelde deze punten bijeen- met een uitgekiende tactiek. Om de haverklap riep ik 'Stop!' om het spel dood te leggen. Verder speelde ik alleen heel hoge ballen, die door een woedende Geert vaker wel dan niet werden uitgemept. Hetgeen voor mij aanleiding was om bij elk gewonnen punt een luid een lettergreepachtig woordje uit te schreeuwen. Dit maakte Geert nog woester, waardoor hij nog wilder begon te meppen en de eerste game moest inleveren. Toen we van kant wisselden om te beginnen met de tweede game, haalde ik tijdens het voorbijlopen een kwartje uit mijn sportbroekje en gaf dat aan Geert, zeggende: 'Hier heb je een kwartje, Henkie, dan kun je straks even je moeder opbellen om te zeggen dat je verloren hebt.' Dit was de druppel die de emmer voor Geert Uitham deed overlopen. Hij sloeg mij met zijn batje zo hard op mijn neus, dat het bloed eruit spoot. 'Verdomme...' riep ik, 'die krijg je terug...' Ik wilde mijn woorden kracht bijzetten maar de scheidsrechter en Albert waren op mij toegesprongen en hielden mij in een houdgreep.