Kanker schept een band. Mijn oude vriend zijn vrouw had het. Mijn vrouw heeft het. Vorige week was de begrafenis van de vrouw van my old partner in musical crimes.
Mijn eerste serieuze band in het begin van de jaren tachtig, na jaren van garagemeuk op het platteland als broekie tussen de semiprofessionele provincialen (‘muziek gaat voor het meisje’, ‘leuk gitaartje jochie, heb ik thuis ook nog een paar van liggen’), werd zowaar een avant gardistisch drug-related experiment dat zwaar beïnvloed was door The Residents en de Cris Cutler school. Geen wonder natuurlijk dat ook die band door dope, muzikale meningsverschillen en wijven (mooie wijze meisjes, eigenlijk, met de kanker op de hielen) naar de kloten ging. Rock & roll blijft, hoe ver ook afgedwaald, rock & roll, zolang het hart de hoofdrol speelt. Maar in het begin van de jaren tachtig, toen de New Wave eenmaal was uitgewoed en The Birthday Party opstond, kon een gitarist weer beuken. En ik, met bloedend hart over zoveel verloren kansen weliswaar, ging beuken.
Voor mijn vertrek hadden mijn oude vriend en ik een derde lid geronseld voor ons hartstochtelijke experiment. Een leuke jongen. En zo voorkomend ook. Altijd komisch, nooit boos. Een muzikaal meningsverschil? Ik geloof dat hij niet eens weet wat het was. Dat ook hij uiteindelijk het experiment vaarwel zei had vele redenen, vertelde hij mij later eens. Die redenen doen hier niet ter zake. Hij leek me nog altijd een uiterst voorkomende jongen.
Een goeie break up in de muziek is een twijfelachtige break up. Zie Zappa en Beefheart. Zie ontelbare anderen. Toen bleek dat mijn oude vriend zijn vrouw - achter wie ik ook wel eens had aangelopen toen ze nog een nymphje was - kanker had en mijn vrouw wachtte op uitslagen, kregen we weer contact. Ik heb weinig vertrouwen in het fenomeen vriendschap, maar dat je juist in de hel je oude vrienden weer opzoekt, al was het maar om oude troostende mechanismen in ere te herstellen, lijkt me logisch. Tussen de lugubere grappen door, temidden van de meest gruwelijke ziekenhuisverhalen, en gezamenlijk onze paniek bezwerend, spraken we natuurlijk ook weer over muziek. Onze muziek, andermans muziek, ons verleden. De toekomst lieten we buiten beschouwing.
Per ongeluk kreeg ik niet lang geleden het boek Nothing Going On In The City onder ogen; het boek van Koen Van Krimpen over de Groninger popscene. Natuurlijk stond er ook een paragraafje in over dat onvergetelijke experimentele bandje van mijn oude vriend en mij. Merkwaardig genoeg echter bleek dat bandlid nummer drie - de voorkomende jongen die in het begin vooral mee mocht doen omdat hij zo leuk uit de hoek kon komen en altijd genoeg dope meebracht (o ja, hij mocht ook op een triangel slaan) – zich ons bandje volledig had toegeëigend. Mijn naam was geheel verwijderd. Die van mijn oude vriend was naar plan twee verschoven. Die aardige jongen van weleer, die de informatie aan Koen Van Krimpen had gegeven, deed voorkomen alsof hij de band zelf had opgericht in 1980. Dat wij, mijn oude vriend en ik, toen nog niet eens van zijn bestaan wisten dacht hij eenvoudig langs het geweten van de geschiedenis te kunnen loodsen.
Is dit erg?
Mwoa.
Erg is dat die voorkomende jongen een vroegere vriendin - de vrouw van zijn oude medemuzikant - nooit meer heeft opgezocht terwijl zij aan kanker crepeerde. Erg is dat hij zijn vroegere vriend, met wie hij na mijn vertrek een leuk experimenteel bandje bestierde, rustig heeft laten zitten met een aan kanker creperende vrouw. Nooit iets van je laten horen, maar op het moment dat de popgeschiedenis letterlijk geschreven wordt wel even bovenop de zaken duiken. Dát is erg.
Het heeft me aan het denken gezet. Is muziek iets voor aardige, voorkomende jongens? Misschien als hobby. Maar kan een echte muzikant een keurige jongen zijn? Ik geloof werkelijk dat je daar een lichtelijk rottend hart voor moet hebben, en de streken van dit hart eerlijk uit moet venten. Het is even wennen, maar het schept een band, net als kanker.
Ik wou mijn vrouw nog maar even niet begraven als de Voorzienigheid het niet erg vindt, maar met mijn oude vriend zal ik binnenkort wel weer eens de studio induiken. Vroeger maakten we nummers met titels als Afscheiding en Uitzaaiing. Dat we daar nu nog om kunnen lachen verbaasde onze vrouwen nog het minst.
Jongens waren we - maar rottende jongens. Misschien dat we daarom prachtige vrouwen in de schoot geworpen kregen. Rock & roll is nu eenmaal rock & roll. Natuurlijk: bandlid drie is ten lange leste ook gaan rotten. Maar niet in zijn artistieke hart, nee, zijn pose is beschimmeld.
Als de zoveelste Amerikaan mij tegenwoordig, als altijd met niet geringe verbijstering, vraagt hoe het toch komt dat Nederland zo’n mager bestand heeft als het om goeie bands gaat terwijl we hier toch alles van muziek schijnen te weten, lepel ik mijn oude argumenten (Hollandfobische clubeigenaren, aan dedain verslingerde pers, teveel dope en pussy, et cetera) niet meer op, maar spreek ik voor de verandering eens recht uit het hart: ‘They’re scared of the horror.’
Want dat heb ik wel geleerd in de loop der jaren. Het leven is griezelig. En daar muziek het leven inkookt, opdrinkt en uitspuugt, is muziek maken diep verbonden met de duivel. Daar hoef je echt geen rare kuren op een kruispunt voor uit te halen.
Hartstochtelijk gemaakte muziek stinkt per definitie naar zwavel, of je het nu ruiken wil of niet.
Have a nice day, motherfuckers.
Nanne Tepper: Kanker schept een band
over rottende jongens en prachtige vrouwen
Nanne Tepper is dit keer in gevecht. In een zeer persoonlijk column ontleedt hij rock 'n roll vriendschap. Een vriendschap die naar zwavel ruikt. Als vrouwen verdwijnen en oude vrienden worden herondekt, komen ook een aantal wijsheden weer boven. Muziek en de duivel zijn met elkaar verbonden en juist daarom wordt het op dat gebied nooit wat met de Nederlanders. We zijn er gewoon te bang voor...