Uit een onafhankelijk onderzoek dat het Nationaal Popinstituut (NPI) i.s.m. de Vereniging van Nederlandse Poppodia (VNP) heeft laten uitvoeren, blijkt dat het Nederlands Popmuziek Plan (NPP) grote invloed heeft op het aantal concerten van Nederlandse artiesten op podia, bands de kans geeft om door te breken en zorgt voor afwisseling op podia. De aanleiding om de werking van het NPP te onderzoeken is de komst van het Fonds voor Podium Programmering en Marketing (FPPM), dat in 2002 is ingevoerd. Momenteel worden de subsidieregelingen van het NPP ook beheerd door het FPPM. De bedoeling dat vanaf 2005 alle subsidiestromingen via dit laatste fonds geregeld zullen worden. De FPPM werkt met andere uitgangspunten dan het NPP: het richt zich op programmering met een bijzonder karakter, waarvoor projectvoorstellen ingediend kunnen worden. Het NPP is vooral gericht op structurele ondersteuning van de artiesten door een impuls te geven aan het reguliere programma van poppodia.
Het NPI heeft al meerdere malen op de noodzaak van het eigen NPP gewezen, maar heeft nu dus ook een rapport in handen waarin het belang van het bestaan van dit plan wordt onderschreven. In het kwalitatieve (niet empirische) onderzoek zijn interviews gehouden met directeuren en programmeurs van poppodia, managers, festivalorganisaties en vertegenwoordigers van intermediaire organisaties.
Uit de evaluatie door de geïnterviewden blijkt dat het NPP grote invloed heeft op het aantal concerten van Nederlandse artiesten op de podia. De subsidie perkt het financiële risico van de podia in, zodat ze sneller besluiten om een Nederlandse band te boeken. Verder stimuleert het NPP de artistieke ontwikkeling van nog onbekende groepen. De subsidie verlaagt de drempel om dergelijke bands te programmeren. In het onderzoek wordt ook geconcludeerd dat er een grote afwisseling is van bands die profiteren van de regeling: in 2002 traden 1.001 bands op in een concert dat met behulp van subsidie werd gerealiseerd. Uit de interviews kwam ook naar voren dat er veel waardering is voor het NPP; de regeling sluit goed aan bij de praktijk en stimuleert de vrijheid om te programmeren.
Een andere conclusie van het rapport sluit precies aan bij de mening die het NPI al langer verkondigt: “Wanneer het NPP zou verdwijnen en er geen vergelijkbare regeling voor in de plaats zou komen, dan worden vooral de Nederlandse bands, solo artiesten en DJ’s getroffen. De mogelijkheden om op te treden zullen teruglopen en podia zullen minder risico’s willen nemen. (…) De doorstroming van bands in het live circuit, van de kleine podia naar de grotere, zal worden bemoeilijkt.” Jaap van Beusekom, directeur van het NPI, gaat met het rapport in de hand de politiek overtuigen van het belang van het NPP. “Met het FPPM willen ze de hele lappendeken in één vat gooien, dus ook popmuziek. Het gevolg is dat er geen gesubsidieerde popgroepen meer zullen zijn. De geïnterviewden uit het rapport hebben nou echter aangegeven dat het NPP goed werkt. We hebben altijd veel contact met de zalen en daar horen we positieve geluiden.”
Van Beusekom probeert nu het plan om alle subsidies vanaf 2005 via het FPPM te laten verlopen, terug te draaien. “Ik heb er altijd op vertrouwd dat het gezonde verstand zal zegevieren. In een tussenrapport heeft de Raad voor Cultuur ook al laten weten dat ze het NPP willen handhaven.” De definitieve uitspraak in de Tweede Kamer over de toekomst van het NPP wordt halverwege 2004 verwacht.
Onafhankelijk rapport: Nederlands Popmuziek Plan moet blijven
NPI-directeur Jaap van Beusekom hoopt op voortzetting NPP naast FPPM
Het Nederlands Popmuziek Plan dat de subsidies van het popcircuit regelt, dreigt in 2005 te verdwijnen. Een onafhankelijk onderzoek wijst echter op het belang voor het behoud van dit plan: het zorgt voor de ontwikkeling van Nederlandse bands en voor afwisseling op poppodia.