De (katholieke) componist Olivier Messiaen liet zich na een tournee door Japan ooit lovend uit over de ‘natuurlijke religiositeit’ van de Japanners, die hij nergens anders zo had aangetroffen. Hij doelde daarmee vooral op hun vermogen tot aandachtige concentratie, de gave om ergens geheel en al in op te gaan. De liefhebber van de Japanse muziekscene zal deze kwaliteit moeiteloos in veel bands uit het Land der Rijzende Zon herkennen, of het nu gaat om een noise-act als Merzbow (vernoemd naar Schwitters’ grootse kunstinstallatie ‘Merzbau’, ook wel ‘Cathedral of Erotic Misery’ (‘Kathedrale des Erotischen Elends’)), of om de psychedelische rockhelden van Acid Mothers Temple, die vorige week nog in de Effenaar te bewonderen waren. De gegroefde muzikanten gaven daar een grootse jam op basis van Black Sabbaths ‘The Wizard’ ten beste; in zekere zin al een mooie opwarmer voor vanavond, want zoals menig doom-act laat ook Church of Misery zich zeer hoorbaar door het geluid van deze aartsvaderen der metal inspireren.

Anders dan hun landgenoten kiest deze band echter niet zozeer de milddadige tovenaar, maar eerder de meer vertrouwde duistere kant van deze stamvaders als uitgangspunt, wat alleen al blijkt uit de songteksten van de band, die uitsluitend handelen over de gruweldaden van seriemoordenaars. Niet per se ons favoriete onderwerp, maar Japanse acts hebben ons, waarschijnlijk mede om de eerdergenoemde reden, nog nooit teleurgesteld, dus zakken we deze vrijdagavond vol verwachting af naar de Spoorzone voor de enige Nederlandse clubshow van dit donkere gezelschap.

Voor de Japanners het podium betreden, mag het Belgische 30,000 Monkies een poging doen het publiek op te warmen. Onze zuiderburen staan bekend om hun voorliefde voor de zotheid, die zich muzikaal vaak uit in een vrolijk-agressieve vorm van eclecticisme – denk bijvoorbeeld aan Raketkanon, of de mafkezen van The Guru Guru, die zondag in ditzelfde lokaal te bezichtigen zijn. Albumtitels als ‘Somewhere Over The Painbow’ en ‘I Ate Myself To Grow Twice As Big’ doen vermoeden dat ook 30,000 Monkies de kunst van de (zwart)komische zelfrelativering goed beheerst.

Wie daaruit zou willen afleiden dat men ook het muzikale vakmanschap niet zo serieus neemt, moeten we echter corrigeren – het soms nog net niet in noise ontaardende postmetalig klinkende werk van de mannen uit Beringen steekt intelligent in elkaar en weet met haar bijwijlen bijna pijnlijk verstilde interludes het publiek voortdurend op het verkeerde been te zetten, met als aardig bijeffect dat mensen die tijdens hardere stukken iets in het oor van hun buurman beginnen te schreeuwen vaak tot hun eigen verbazing het staartje van hun boeiende opmerkingen door de hele zaal horen weerklinken.

Het publiek is trouwens over het geheel genomen, zoals zo vaak aan het begin van een concertavond, nogal timide, en laat zich slechts voorzichtig door de frontman bewegen iets naar voren te komen. Die man heeft nochtans voldoende uitstraling, al bezit hij ook die typisch rurale neiging om in zichzelf te verzinken, die echter zeker zijn eigen charme heeft. Aan het einde van de set mompelt hij iets als “lieve groetjes” in de microfoon alvorens van het podium af te stappen – zeker een originele afsluiting. Een voorprogramma wil nog wel eens een verplicht nummer zijn, maar wat 30,000 Monkies hier heeft neergezet zal zeker bij enige bezoekers beklijven, al had het onthaal wel wat enthousiaster mogen zijn.

Aan dat onthaal ontbreekt het echter zeker niet bij Church of Misery, want nu is het al vanaf het begin een drukte van belang voor het podium. Meer bij toeval dan door enige vorm van berekening bevinden we ons bij aanvang van het concert vlak voor de neus van Tatsu Mikami, het enig overgebleven originele lid van de band dat met zijn virtuoos plukkende basspel een belangrijke stempel drukt op het totaalgeluid. Drummer, gitarist en vocalist hebben zich nog maar pas bij hem gevoegd, maar dat is aan de kwaliteit van het gebodene geenszins te merken; zoals zo vaak bij acts uit het Verre Oosten ligt dat qua techniek merkbaar hoger dan dat van hun meeste Europese wapenbroeders.

De gedoemde klanken, die hier en daar overgaan in stroperige sludge (wat op deze toehoorder onbedoeld een licht (absurd)komiek effect heeft, daar je dat soort geluiden bijna exclusief associeert met de diepe binnenlanden van de natie aan de tegenoverliggende zijde van de Stille Oceaan) en hun diepe wortels in de blues soms subtiel tonen, zijn niet alleen een feest voor de geest, maar nodigen ook uit tot wilde hoofd- en armbewegingen. Toegegeven, de ruime consumptie van alcohol zal hier, zoals een bekende achteraf opmerkte, ook wel een zekere rol in hebben gespeeld, maar stilstaan is bij deze logge muzikale aardverschuiving sowieso geen optie.

De al enigszins grijzende frontman beperkt de communicatie met het publiek, ook gezien zijn niet zeer vloeiende Engels, wijselijk tot een minimum, maar krijgt aan het einde van de set wel degelijk de woorden “This is the last song” uit zijn keel, in weerwil waarvan we geheel volgens de concertconventies wel degelijk een door veel kabaal afgedwongen toegift krijgen. Oude vrouwtjes en andere breekbare en sentimentele zielen schijnen veel steun te hebben aan geregeld kerkbezoek, maar voor wat jongere, levendigere en robuustere naturen vormt een bezoekje aan deze muzikale kerk van de miserie een zeer aanlokkelijk alternatief.

Church of Misery