Acht man staan er vanavond maar liefst op het podium, met een regulier kwintet dat voor de gelegenheid aangevuld is met flügelhornist ‘Feya’ Faku, tenorsaxofonist Sydney Mnisi en zanger/gitarist Louis Mhlanga. Het zou een mooi recept voor een bescheiden klankchaos kunnen zijn, en het moet gezegd dat het grillig opgebouwde eerste stuk ‘Silenzio’ van de hand van bandleider Van Kemenade zelf hier inderdaad een uitstekende aanleiding toe biedt. Wat echter ook direct opvalt, is de humor en ontspannenheid waarmee deze groep musiceert, een stel eigenschappen dat goed van pas komt in de twee zeer diverse en warmhartige sets die volgen. Het is moeilijk, zo niet ondoenlijk die stilistisch in enkele woorden samen te vatten, te meer daar de stukken telkens weer door andere bandleden worden aangedragen. Zeker is in ieder geval dat de prominente aanwezigheid van de blazers, die de helft van dit uitgebreide ensemble uitmaken, een groot stempel op het groepsgeluid drukt: op een wijze die vagelijk aan Mingus herinnert, slagen de muzikanten erin tegelijkertijd iets van de traditionele fanfare en van de avant-garde in hun spel te laten doorklinken. Typisch is bovendien de zowel losse als onmiskenbaar gestructureerde manier van musiceren.
Zeer dominant is vanzelfsprekend ook de vriendelijke, opgewekte klank die veel Afrikaanse muziek kenmerkt – al helemaal als de Zuid-Afrikaanse gasten aan het begin van de tweede set het podium even voor zichzelf krijgen, of wanneer zanger Mhlanga aan het woord is (hoewel één van zijn liederen nota bene verhaalt over een nachtelijke bijeenkomst op een kerkhof, die echter iets minder sinister blijkt te zijn dan op het eerste gehoor lijkt). Verdere hoogtepunten zijn Wiro Mahieus bizarre basintro bij trombonist Louk Boudesteijns ‘Squarepusher’ – een akoestische ode aan de beroemde elektronische muzikant, zullen we maar zeggen – en een schier eindeloze solo van Mnisi, die terecht veel applaus vergaart. Het meest bijzondere werk is echter misschien wel de suite in drie delen die Van Kemenade uiteindelijk ontvouwt, geïnspireerd door Buck Rams ‘The Great Pretender’. Blijkbaar is dit populaire nummer al ooit uitgebreid onder handen genomen door vermaard jazztrompettist Lester Bowie (The Art Ensemble Of Chicago), maar toepasselijker is wellicht nog dat het in zijn oorspronkelijke, door The Platters geïnterpreteerde vorm één van de eerste grote ‘zwarte’ R&B-hits was die ook een breed blank publiek bereikte. Een ‘crossoversingle’ dus, die nu in driedelig jazzpak gehesen door een ‘crossoverband’ wordt uitgevoerd. Een treffender muzikale samenvatting van de avond is nauwelijks denkbaar.