Juju Bros laten zwoele wind waaien door Paradox

Broertjes De Haas & vrienden vermaken danslustigen

Maarten de Waal ,

We bevinden ons in de moeilijke overgangsdagen van het jaar, waarin we ons moeten realiseren dat de zomer definitief voorbij is en we waarschijnlijk maanden lang niet meer zonder jas de deur uit kunnen. Voor de zonaanbidders is er deze avond echter een weliswaar schrale maar niet te verwaarlozen troost: In Paradox spelen de Juju Bros, die zich in hun muziek onder andere laten inspireren door West-Afrikaanse ritmes en zo toch een vleugje eeuwige zomer in deze kille herfstdagen weten te brengen.

Achter deze op de Afrikaanse magie gebaseerde naam gaan de oerhollandsche (?) gebroeders Jos en Pablo schuil, die zich bij laten staan door vier anderen, waaronder niet de minsten:  Zo treffen we achter de toetsen Stefan Schmid  van Zuco103, en de gitarist is niemand minder dan ‘kikker’ Anton Goudsmit. Gelukkig hebben de laatstgenoemden ook beide een met zorg uitgekozen brilmontuur op hun neus – geen geslaagd fusionoptreden zonder hippe brilmonturen, dat is een bij iedere kenner bekende wet. De basgitaar met zes snaren en vooral de door Pablo gehanteerde EWI, een soort elektronisch blaasinstrument dat blitse synthgeluidjes voortbrengt, maken het plaatje compleet.

De ingrediënten voor een avondje onbekommerde mensenpret zijn dus alle aanwezig, en inderdaad is het op muzikaal vlak al vanaf het begin feest. Toch lijkt de onbetwiste ‘leader of the pack’, de als een imponerende en bovengemiddeld intelligente primaat trommelende Jos, tussen de nummers door blijk te geven van een lichte onvrede. Nu is hooghartigheid een veelvoorkomend euvel onder primaten, die zich vaak verheven voelen boven de andere dieren in het grote dierenbos (“wij hebben immers het primaat”, hoort men ze vaak ter rechtvaardiging op verwaande toon uitspreken). Maar hier lijkt iets anders aan de hand: Jos vindt dat er gedanst moet worden. Hij nodigt ons daar in elk geval herhaaldelijk toe uit, maar de aanwezigen geven er zeker in het begin slechts mondjesmaat gehoor aan. Een complicerende factor is ook dat de hele zaal vol met stoeltjes staat – en probeer een mens die eenmaal zit maar eens van zijn zetel te krijgen, dat is een heidens karwei (een feit dat men onder andere kan aflezen aan de grote populariteit van kantoorbanen onder de beroepsbevolking).

Men zit dus en men luistert aandachtig, klapt bij tijd en wijle enthousiast, bijvoorbeeld om de komieke gitaarsprongetjes van Anton, of de schijnbaar moeizaam, met rood aangelopen hoofd aan de toetsen ontworstelde klanken van Stefan – maar dansen, de ledematen strekken, neen, daar waagt men zich liever niet aan. Meer naar het einde van de zeker anderhalf uur durende set, wanneer Jos de moed waarschijnlijk al bijna heeft opgegeven en tot overmaat van ramp de grote trom van drummer Stefan (ook van Zuco) het begeeft, blijken er toch enkelen bereid zich wat te bewegen op de muziek – de vrouwen in kleurige gewaden nemen, zoals wel vaker, het voortouw, maar ook anderen schuifelen voorzichtig of minder voorzichtig met de voetjes. Na  de toegift en een daverend applaus gaat men verder met het draaien van dansbare muziek, maar of die eindelijk de hele zaal in beweging krijgt, hebben we niet afgewacht – door de koude nacht ging het naar huis, maar met een warm gevoel in ons binnenste.