Flying Colors maakt predikaat ‘supergroep’ waar

Beardfish brengt hoogstaande progrock, maar een tegenvallende setlist

Sebastiaan Quekel ,

Velen zullen pretenderen dat de mannen van Flying Colors te gehaast hun beslissingen nemen. De progressieve rockformatie zag begin dit jaar pas het levenslicht, nam in slechts negen dagen hun debuutplaat op en kondigde meteen daarna een tour over de Europese velden aan. Critici maken zich geen zorgen, want het zijn niet de minste namen die hier de handen ineen sloegen. Met Mike Portnoy achter de drums, Steve Morse op gitaar, Dave LaRue op bas, Neal Morse op keyboard en Casey McPherson als zanger mag Flying Colors gerust het predikaat ‘supergroep’ krijgen.

De ervaring die ze bij Dream Theater, Deep Purple en Spocks Beard hebben opgedaan, leidde in maart tot de titelloze debuutplaat. Een écht progressief rockalbum is het zeer zeker niet, daarvoor bevat het te veel popinvloeden van The Beatles en hardrockinvloeden van Steely Dan. Hoe dan ook: Flying Colors staat bol van vakmanschap en om die reden vlogen de tickets voor de show in 013 als een warm broodje over de toonbank. De avond raakte op een paar kaarten na net niet uitverkocht.

Een band die zichzelf wél kwalificeert als een pure progressieve rockband, is Beardfish. De vier mannen uit Zweden arrengeren al sinds 2001 muzikale ontmoetingen tussen Porcupine Tree, Genesis, Yes en Frank Zappa en vertolken in sommige gevallen nog symfonische metal waar Dream Theater zich niet voor zou schamen. Rikard Sjöblom en consorten houden zich in de 013 echter binnen de perken. De frontman verstopt zich een half uur lang achter zijn typerende orgel en laat zich begeleiden door rustige, melodieuze proglijnen door gitarist David Zackrisson.

Sjöblom, die met zijn verschijning eerder doet denken aan een gevoelige singer-songwriter, zoekt een gulden middenweg tussen lage, gevoelige zang en sterke krachtige uithalen. Hier en daar flirt de Zweed met korte maar indrukwekkende grunts die de langdurige nummers net wat meer glans geven. Misschien had hij dat eerder moeten doen, omdat Beardfish wat traag uit de startblokken komt met het voortkabbelende And The Stone Said "If I Could Speak", die al gelijk twintig minuten van het optreden in beslag neemt.

Voor een langdurige show was dat geen probleem geweest, maar met 45 minuten speeltijd had Beardfish een betere setlist kunnen samenstellen. Waarom niet meer nummers van nieuwe cd The Void, in plaats van enkel het donkergrijze metalnummer Voluntary Slavery? Een gemiste kans. Hoewel dit niet weg neemt dat dit Zweedse collectief sfeervolle progrock van hoge kwaliteit in de traditie van de jaren zeventig ten gehore brengt. Beardfish grijpt terug naar vroeger toen progrockers nog omringd werden door twintig orgels en gitaren met vier halzen. Dat doet het met verve.

Het bedekte drumstel op de bühne verraadt dat Flying Colors vanavond één iemand extra in het zonnetje wil zetten: Mike Portnoy. De ex-drummer van Dream Theater trommelt misschien niet meer op een enorm bakbeest, toch weet hij in één oogopslag alle aandacht op zich te vestigen. Hij maakt er een oogstrelende show van door – zoals we hem kennen – staand te drummen, zijn sticks de lucht in te gooien, interactie te zoeken met het publiek en op te vallen met zijn ongeëvenaarde motoriek.

Wel valt op dat hij vanavond duidelijk beperkt wordt in zijn kunnen. Een moment waarop hij kan laten zien hoe het moet, krijgt hij dan ook niet. Gelukkig deert dit de show niet. Flying Colors bestaat nog geen jaar, maar dat is nergens aan af te lezen. De onderlinge chemie is er eentje die je zelden ziet. De mannen lachen, zetten elkaar in het zonnetje als diegene een solo uitoefent en maken voortdurend flauwe grapjes. Dat Portnoy nog moeite zou hebben met de perikelen omtrent Dream Theater, is vanavond geen glimp van te bespeuren.

Dat wordt direct duidelijk in opener Blue Ocean, dat in positieve zin doet denken aan een geïmproveerde jamsessie. Neal Morse speelt vakkundig op zijn toetsen en uiteraard duikt ook zijn stem op, meestal als tweede stem of in een couplet en dat werkt prima met de warme, aandoende stem van Casey McPherson. De zanger, in zwartwit gestreepte trui met daarop een hart geprint, doet wat hij moet doen, maar overtuigt in de eerste helft niet zo. Dat verandert echter bij Leonard Cohens Hallelujah, een sublieme uitvoering die de Dommelsch Zaal doodstil krijgt.

Het optreden kent meer van deze bijzonderheden. “We hebben ten slotte maar één plaat”, grapt Portnoy. Zodoende komen er meer covers voorbij van bands waarin de muzikanten gespeeld hebben. Repentance van Dream Theater, June van Spock’s Beard, Space Truckin’ van Deep Purple: Flying Colors duikt in de geschiedenis en derhalve kent de show weinig tot geen inkakmomenten. Sommige nummers op de plaat – zoals Better Then Walking Away en het véél te poppy Love Is What I’m Waiting For – komen net als in de studio ook live niet helemaal uit de verf.

Pas bij semi-afsluiter Infinite Fire gaan de proglegendes écht los op zijn ouderwets progs. Steve Morse viel bij Deep Purple nooit echt op als een geweldige gitarist, maar in dit twaalf minutende hoorspel is élke solo raak, melodieus en kenmerkend. Dat is dan ook de kracht van Flying Colors: elk bandlid heeft zijn eigen expertise en ze schromen niet om die live aan iedereen te horen. Professionele cameramensen hebben de show vastgelegd voor dvd, en getuige de hoge kwaliteit van vanavond is dat maar goed ook.