Je zou Daniel O’Sullivan kunnen kennen van zijn werk met acts als Ulver, Jarboe, David Tibet en zelfs Sunn O))), maar die referenties kunnen je bepaald op het verkeerde spoor zetten. Zoals zo vaak, gaat hij met zijn eigen project meer op de persoonlijke toer. De meest persoonlijke en vormende muzikale invloeden heb je vaak al ondergaan in je vroege jeugd, en vanuit dat perspectief is het niet zo verbazingwekkend dat O’Sullivan (geboren in 1980) zich met Mothlite volledig heeft gestort op een wel heel eigenzinnige interpretatie van de muziek van de jaren tachtig. Denk je aan de jaren tachtig, dan denk je natuurlijk aan synth pop, new wave, new romantic. Aan de andere kant had je ook mensen als Peter Gabriel die wereldmuziek en met name Afrikaanse ritmes begonnen te integreren in hun muziek. Neem die twee samen, en je krijgt een vaag idee van wat O’Sullivan met Mothlite probeert te doen. Zo eigenaardig als dit op papier klinkt, is het ook, maar het werkt uiteindelijk beter dan je misschien zou denken.
Mothlite presenteert voor select publiek zijn aparte kijk op eighties muziek
Muisstille hipsters kijken ademloos naar de verrichtingen van Daniel O’Sullivan en zijn kornuiten
Bij sommige shows weet je al voor dat er een noot geklonken heeft dat je een bijzonder optreden gaat meemaken. Wanneer we deze zaterdagavond de Stage01 betreden, vallen drie zaken op: Men heeft zowaar iets gedaan aan de aankleding van het podium, dat wordt opgesierd door een soort jungleplant en een vreemd masker, de muziek die gedraaid wordt hoor je anders nooit en zou door Engelstalige poprecensenten als ‘left-field’ worden omschreven (denk vaag, vreemd en ongebruikelijk, in dit geval ook ontspannend en dromerig), en het niet in al te grote getalen aanwezige publiek bestaat voor het grootste deel uit lieden die uw scribent niet allang van gezicht kent van andere concerten – het zijn dus waarschijnlijk mensen die gereisd hebben om de show bij te wonen. En dan hebben we het nog niet eens gehad over de ‘aankleding’ van het bandopperhoofd, die zich voor de gelegenheid in een wel heel vreemd kostuum heeft gestoken…
En dat heeft waarschijnlijk alles te maken met de muzikale kwaliteiten en de uitstraling van O’Sullivan. De man is niet wars van theater, en komt het podium op gelopen in een vreemd new-romantic-achtig pakje inclusief grote witte pruik – die laatste is werkelijk enorm en bedekt niet alleen zijn hoofd, maar ook zijn hele gezicht, wat een wat macabere aanblik geeft. Gedurende het optreden blijkt achter die pruik een behoorlijk griezelig Eddie-achtig masker schuil te gaan, dat merkwaardig contrasteert met het vriendelijke en knappe gezicht dat tevoorschijn komt wanneer hij alle lagen heeft afgepeld. Onder het historische kostuum blijkt dan weer een kleurig Afrikaans gewaad te zitten. De metamorfoses die O’Sullivan gedurende de nummers ondergaat, sluiten goed aan bij de veranderingen in de set, die steeds meer opschuift van meer gebruikelijke (nu ja, ‘gebruikelijke’) eighties klanken naar wereldmuziekinvloeden. Het belang van het ‘tribal’ drumwerk van de Belgisch-Congolese slagwerker neemt navenant toe, en hij mag later in de set ook vocaal een ritmische bijdrage leveren. Zijn muzikanten heeft O’Sullivan overigens uit alle windstreken betrokken: De toetsenist komt uit het Hoge Noorden en de bassist is, zoals Daniel op een soort droogkomieke wijze opmerkt, ‘een jood’ (maar waar hij dan vandaan komt, horen we vervolgens niet). Die geografische onbepaaldheid komt dus mooi terug in de liedjes, die weliswaar een erg Engelse basis kennen maar vervolgens over alle continenten uitwaaieren.
Het publiek lijkt dit alles wel interessant te vinden, maar behalve wat beschaafd handgeklap krijgt de band eigenlijk weinig respons voor haar inspanningen. Misschien is het gehoorde simpelweg te ongehoord om een groot enthousiasme los te maken, en kijkt men meer met een mengeling van verbazing en verwondering naar de verrichtingen op het podium. Hoe dit ook zij, Mothlite is niet te beroerd om een toegift te geven, en laat het aan de bezoekers over deze onalledaagse ervaring ieder op eigen wijze te verwerken. Niet een optreden dat je elke dag zou willen meemaken of een band die je iedere dag zou willen draaien, maar niettemin een interessante invulling van de zaterdagavond, zouden wij concluderen. Waren er maar meer bands die op deze manier risico’s durfden te nemen, dat zou het bestaan van een recensent (en de concertbezoeker) bepaald avontuurlijker maken…