Tegendraadse André Manuel toont zich gemoedelijke hotelgast

Cabaretier heeft toeval als leidraad

Maarten de Waal ,

In de serie Hotelgasten, waar bekende en minder bekende, veelal Nederlandstalige artiesten aan de tand worden gevoeld, zijn al heel wat markante figuren voorbij gekomen, maar de Twentse cabaretier en muzikant André Manuel is ongetwijfeld een van de meest dwarse. Met een even grote afkeer van hoofddoeken als van rechts-populisme en links schijnheilig gepreek, is deze eigengereide anarchist een moeilijk te plaatsen figuur in het cabaretlandschap. Hetzelfde kan gezegd worden van zijn muzikale carrière, waar hij onder de noemer ‘Krang’ (Twents voor ‘binnenstebuiten’) een aantal heel mooie, hoewel niet bepaald ‘makkelijke’ platen op zijn naam heeft staan. Niet in de laatste plaats het prachtige ‘Gluut’, over een bekende regionale seriemoordenaar, geheel in het Twents. Na een tussenstop met de Ketterse Fanfare, pakt hij tegenwoordig groots uit met zijn ‘Dancing Dollekamp’ (twee drummers en een stuk of wat gitaristen zijn er al, maar er worden ook nog twee zangeressen gezocht, die overigens niet hoeven te kunnen zingen). Ook op cabaretgebied laat hij zich niet onbetuigd met zijn voorstellingen onder de naam van alter-ego ‘Jan Kwakman’, ontevreden en gefrustreerd kleinzielig blank mannetje dat ons ‘schitterende Nederland’ weer in oude luister wil herstellen.

Genoeg reden om hem eens bij Hotelgasten in het zonnetje te zetten, dus. Het gesprek had beladen kunnen worden, omdat Ton de Witte - één van de initiatiefnemers van Hotelgasten en groot Manuelfan - helaas niet meer onder ons is. Maar desondanks is de stemming eigenlijk redelijk ontspannen.

Manuel praat over zijn nieuwe theatervoorstelling, hoe zijn zelfgeschapen Volendammer Jan Kwakman soms met hem aan de haal ging en hij de controle over zijn karakter leek te verliezen. Een aardig inkijkje in de donkere kant van de eigen ziel; boeiender en effectiever dan het moralistische gezever van veel ‘correcte’ politici die weinig behoefte aan zelfonderzoek lijken te hebben. Het gesprek over inspiratiebronnen, ontwikkeling op muzikaal en humoristisch vlak en houding tegenover het publiek (Manuel houdt wel van wat tegengas, levert strijdt met zijn publiek en hoopt uiteindelijk als overwinnaar uit het strijdperk te kunnen treden), wordt gelardeerd door enkele filmfragmenten. Zo is er een stukje uit het inderdaad briljante ‘Apocalypse Now’ te zien, waarbij Manuel erop wijst hoeveel er mis ging tijdens de opnamen en hoe weldadig dit uiteindelijk allemaal uitpakte voor de film. (Marlon Brando was bijvoorbeeld voor de opnamen dik geworden en had zichzelf in meer dan één opzicht verwaarloosd).

Grote voorbeelden op het komedievlak blijken Andy Kaufman en Richard Pryor, beide mannen bij wie de scheidslijn tussen act en leven niet heel helder te trekken is, en zeker voor de laatste geldt dat hij een leven heeft gehad dat je je ergste vijand nog niet zou toewensen. Gelukkig lijkt Manuel zijn zaakjes beter voor elkaar te hebben.

In zijn algemeenheid valt op, niet alleen bij deze hotelgast maar ook al bij vorigen, dat ‘grote helden’ helemaal niet een directe invloed op de eigen bezigheden hoeven te hebben. Manuel blijkt een groot bewonderaar van Frank Zappa, maar zo’n technisch begaafde gitarist als hij is hij - met alle respect - zeker niet, noch ambieert hij dat te zijn. Met zijn provocatieve en libertaire houding zal hij echter zeker wel goed uit de voeten kunnen.
 
Verdonschot merkt op dat een van Zappa’s dochters wel eens heeft laten optekenen dat ze niet altijd even tevreden was over de genoten vrije opvoeding, waarbij papa haar al op haar twaalfde vroeg of ze toe was aan een spiraaltje. "Oh, maar dat doe ik helemaal niet, ik sluit mijn dochter thuis op", reageert Manuel, waarbij deze normen-en-waardendiscussie meteen in het juiste licht verschijnt. Hij ziet in dat Zappa één van de belangrijkste na-oorlogse componisten en muzikanten is geweest, dat is alles. De lezing van een stukje uit het experimentele meesterwerk ‘De Kapellekensbaan’ van Louis-Paul Boon sluit het eerste gedeelte van deze avond in stijl af, met wat enigszins troebele maar uiteindelijk zeer navolgbare overwegingen van een vrouw die bepaalde figuren ‘van bedenkelijke zeden’ zouden vinden.
 
Dan is het tijd voor het muzikale gedeelte, en kunnen we eindelijk meezingen met krakers als ‘Feest’ en ‘Het Dorp’, dat gespaard blijft voor stadse ‘kwalen’ als homoseksualiteit, overspel, incest en wat niet al, maar helaas wel gebukt gaat onder een ondraaglijke dosis hypocrisie. Manuel begeleidt zichzelf op gitaar en orgel en weet het publiek uiteindelijk heel aardig tot participatie te bewegen, wanneer het hier ook maar enigszins voor te porren is. Hij sluit af met het nummer ‘Kraaien’, vandaag speciaal opgedragen aan Ton de Witte, waarmee er een eind komt aan een heel plezierige avond met een heel prettig mens, dat ondanks enkele moeilijk te onderdrukken hoestaanvallen een goede en vooral - hoewel hij er zelf misschien van zou gruwen - sympathieke indruk heeft achtergelaten.