Eenzame vaart naar het einde met The Dead Brothers

C.W. Stoneking laat blues uit onheuglijke tijden herleven

Wouter de Waal ,

Ze hebben door de jaren heen heel wat bezettingswisselingen gekend: de blaasinstrumenten en accordeon van weleer hebben het veld geruimd, snaren domineren nu het tragikomische feest. De meeslepende stem en grafstemming zijn echter beide nog onverminderd intact bij de Zwitserse mannen van The Dead Brothers, zo bleek afgelopen vrijdag in de Bat Cave.

C.W. Stoneking laat blues uit onheuglijke tijden herleven

Ze hebben door de jaren heen heel wat bezettingswisselingen gekend: de blaasinstrumenten en accordeon van weleer hebben het veld geruimd, snaren domineren nu het tragikomische feest. De meeslepende stem en grafstemming zijn echter beide nog onverminderd intact bij de Zwitserse mannen van The Dead Brothers, zo bleek afgelopen vrijdag in de Bat Cave.

C.W. STONEKING
Het oneigentijdse bal wordt deze avond echter geopend door Australiër C.W. Stoneking. Met zijn Primitive Horn Orchestra grijpt hij terug naar het begin van de opgenomen muziekhistorie met een combinatie van ver vooroorlogse blues en New Orleans jazz, aangevuld met wat hij zelf ‘jungle muziek’ noemt. Deze is zogenaamd direct gebaseerd op de geluiden van het verre en donkere Afrika, maar ligt in feite in het verlengde van voornoemde ongepolijste stijlen (die dan natuurlijk wel weer hun oorsprong kennen in dat continent). Geholpen door verschillende koperblazers, bassist en drummer zet deze zingende gitaar- en banjoplukker een overtuigende set neer – tenminste, als je bereid bent met zijn act mee te gaan. Iets van een theaterstuk heeft dit optreden namelijk zeker wel. Zo zingt en praat deze ‘Billy Boy’ de nummers aan elkaar met een nauwelijks verstaanbare Engelse tongval, die hij ongetwijfeld buiten het podium niet gebruikt. Als zodanig vormt het concert echter wel zonder meer een geslaagde opmaat naar de eveneens sterk geënsceneerde begrafenismuziek die erop volgt.

THE DEAD BROTHERS
Bij het opkomen van The Dead Brothers blijkt meteen dat deze groep uiterlijk gesproken de laatste tijd de nodige veranderingen heeft ondergaan. Niet langer spelen blazers en accordeonist een prominente rol. De voorste linie van dit plechtige orkest wordt nu bezet door een in weelderig uniform gestoken violist, aangevuld met een cellist, akoestische basplukker en toetsenspeler (die overigens wel veel op een accordeon gelijkende geluiden produceert). De leiding van de door dit ensemble verzorgde muzikale uitvaart is echter nog steeds in handen van dezelfde kerel. Met zijn zwarte humor alsook zijn gepassioneerde gezang en getokkel op gitaar en mandoline weet hij het het oude vertrouwde grafgevoel feilloos op te roepen. Het collectief weet het groepsrepertoire van langzame, gedragen en schemerige stukken, die regelmatig wel wat weg hebben van verzopen zeemansliederen met verve tot (schijn)leven te wekken. Met ‘Bela Lugosi’s Dead’ geeft dit veelzijdige combo een muzikale hoofdknik naar de gotische collega’s van Bauhaus, om uiteindelijk de podiumperformance op onverwacht rappe noot af te sluiten met een opgewekt jaren vijftig rock ‘n’ roll tienernummer.

Zoals gebruikelijk bij deze bende is het concert daar echter nog niet mee afgelopen. De heren zijn nooit te beroerd vervolgens inclusief instrumenten de zaal in te trekken om te midden van het publiek nog enige ouderwetse krakertjes uit te voeren. Daarbij ontpopt de toetsenist (die als enige zijn instrument op de planken heeft moeten achterlaten) zich zowaar even als bepaald niet onverdienstelijk trompetimitator (is er uiteindelijk toch nog een blazer aanwezig op deze tragikomische denkbeeldige afscheidsbijeenkomst). Tot slot wagen de Zwitsers zich nog even aan een gospel nummer, dat op voor deze heren kenmerkende wijze uitmondt in een bezoek aan de bar. Een passend einde van een gedenkwaardige samenkomst.