Het is geen dancing, maar een preaching night bij Lee Perry

Godfather of reggae geeft ontspannen, degelijk optreden vol vreemde uitspraken

Wessel Damen ,

Het rokersvolk staat dicht op elkaar in de rokersruimte van 013 en wisselt wat woorden, onder het genot van wat in Nederland gedoogde goederen, wachtend op Lee Perry. Over het feit dat er nog maar zo’n vijftig man aanwezig is in de Dommelsch Zaal wordt gelachen, want "het loopt zo nog wel vol".

Godfather of reggae geeft ontspannen, degelijk optreden vol vreemde uitspraken

Het rokersvolk staat dicht op elkaar in de rokersruimte van 013 en wisselt wat woorden, onder het genot van wat in Nederland gedoogde goederen, wachtend op Lee Perry. Er hangt een uiterst ontspannen sfeertje en de lachende bezoekers hebben er zin in. Over het feit dat er nog maar zo’n vijftig man aanwezig is in de Dommelsch Zaal wordt gelachen, want "het loopt zo nog wel vol".

De  zaal is echter nog steeds maar voor een klein deel gevuld wanneer Lee Perry’s begeleidende band het podium betreedt. Ze zet een lekker rustig deuntje in, versierd door lekkere gitaarsolo’s, waarop de hoofden van de aanwezigen rustig meedeinen. De toetsenist kijkt na vijf minuten wat verdwaasd richting backstage, maar speelt toch rustig door. Herhaalde malen vraagt hij het publiek of het klaar is voor dé Lee Perry, waarop een rustig “Yeah..!” klinkt. Een paar minuten later verlaat de toetsenist haastig het podium, om even later terug te keren. Lee had er blijkbaar nog niet zo’n zin in, maar loopt wat slaperig het podium op, met zijn bekende "Allo allo allooo". Het publiek is tevreden.

Lee Perry schroomt niet zich als een circus-act uit te dossen. De vele ringen, armbanden, spiegeltjes en kraaltjes versieren zijn bonte kostuum. Onder zijn in elkaar geknutselde petje blijkt een felrode Forrest Gump-coupe verborgen te zitten. Op zijn stevige schoenen wandelt hij rustig heen en weer, terwijl hij al pratend zijn songtexten ten gehore brengt. Spetterend is zijn performance niet te noemen, maar dat viel ook niet te verwachten van een man van in de zeventig. De lome reggaenummers bezingen precies de onderwerpen die men verwacht: het legaliseren van cannabis, de hypocrisie van politici, naastenliefde, eeuwig respect, en natuurlijk lief en aardig zijn in het algemeen.

Tussen de nummers door laat Perry horen dat wat hij zingt hij ook echt meent, door de tijd te nemen om voor de zaal te prediken. Het is volgens hem namelijk geen dancing night, maar een preaching night. Dat deze man zo’n twintig jaar geleden drank en cannabis heeft afgezworen is niet te merken aan zijn verhalen. Hij vertelt dat Jezus een zwarte man was, want Jezus was liefde, en Lee Perry’s pik is liefde, en omdat Lee’s pik zwart is, moet Jezus ook wel zwart zijn geweest.
 
Verder is hij de ‘dracula-doder’, de ‘upstarter’ en de ‘buddhashivakadabra’ die de slechteriken dood maakt met behulp van zijn aanstekertje. Zijn bassist schudt grijnzend het hoofd, maar laat zijn frontman zijn ding doen. Veertig jaar wietroken heeft Lee’s geest toch enigszins aangetast. Dat hij wat onzin uitkraamt tussen de nummers door maakt zijn muziek overigens niet minder fijn. De gitaarsolo’s in de nummers zijn heerlijk om naar te luisteren, de nummers worden strak gespeeld, en Perry’s stem is voor een bejaarde man een sterk gegeven. Het overdreven lang laten wachten op een toegift is niet helemaal gepast, maar toch de moeite waard. Lee Perry is duidelijk over zijn top heen, maar zelfs de neerwaartse helling waarop hij zich nu bevindt, is een goede avond uit, en daarom ook zeker een aanrader.