Dropkick Murphys kickt hard als vanouds

Circle J volgt moeiteloos het grote voorbeeld

Emiel van Dongen, ,

Dropkick Murphys is een band van formaat. Dat mag je afleiden uit het aantal voorprogramma’s dat vanavond aan ze voorafgaat in de Dommelsch Zaal in 013. Als dat er drie zijn, ben je geen minne band. De Murphys voldoen vanavond aan alle verwachtingen. Lastig voor de overige drie acts om daar enigszins bij in de buurt te komen. Dit lukt dan ook alleen Circle J, die goed heeft geluisterd naar het grote voorbeeld.

Circle J volgt moeiteloos het grote voorbeeld

Dropkick Murphys is een band van formaat. Dat mag je afleiden uit het aantal voorprogramma’s dat vanavond aan ze voorafgaat in de Dommelsch Zaal in 013. Als dat er drie zijn, ben je geen minne band. Met ruim een decennium hard touren hebben ze inmiddels een legendarische status verworven, zowel in de Keltische punk/hardcore scene als ver daarbuiten. Die status komt niet uit de lucht gevallen. De Murphys voldoen vanavond aan alle verwachtingen. Lastig voor de overige drie acts om daar enigszins bij in de buurt te komen. Dit lukt dan ook alleen Circle J, die goed heeft geluisterd naar het grote voorbeeld. YEAR LONG DISASTER Year Long Disaster, die de eer heeft het startschot van vanavond te geven, zal het geen reet schelen dat slechts een handjevol mensen vooraan tegen de hekken leunt. Rotsvast slingeren zij hun traditionele hardrock de zaal in, waarvan het naar de jaren ’70 klinkende gitaarwerk nog het meest doet denken aan bands als ZZ Top en AC/DC. De stukjes vallen prima in elkaar en het geheel neigt tot heftig hoofdschudden. Jammer alleen dat de zaal zo leeg is, het verdient meer. Maar goed, welke halvezool is dan ook al om kwart over negen in 013 aanwezig om het eerste voorprogramma te zien? Voornamelijk opgeschoten pubers die alles uit hun duurbetaalde kaartje willen halen. CIRCLE J Het stokje wordt doorgegeven aan het Utrechtse Circle J, dat St. Patrick’s Day dunnetjes over probeert te doen met zijn shamrock punk. Circle J laat aan de inmiddels voor een kwart gevulde zaal horen goed naar ‘het grote voorbeeld’ geluisterd te hebben. De formule waar zij op teren is scheikundig nauwelijks te onderscheiden van de Murphys, al doen de vocalen wat subtieler aan. Misschien is dit het kwalitatieve verschil dat hen niet tot de hoofdact maakt; een blik op het publiek en de programmering levert op dat men niet komt voor subtiliteit. Een ander onderscheid dat valt te maken, is de banjo die Circle J hanteert. Waar zien we dat nou nog tegenwoordig? Koesteren die hap. Bovendien levert het een prachtig doch schril contrast op. De lieflijke banjo en thin whistle enerzijds, anderzijds het geluid van de gierende percussie en het strakke gitaarwerk dat weer goed past bij de vuige teksten op de shirts die om de vaak iets te lijvige en bezwete lichamen heen slodderen. Van enige zweetlucht is overigens de gehele avond geen sprake; mocht die er al zijn, dan wordt deze goed verbloemd door de geur van verdampte cannabis sativa. Twee grijzende mannen van rond de zestig, die niet zouden misstaan in de bar van de film The Boondock Saints, zitten met hun hoofd alvast bij de Murphys: "Hee, de Dropkick Murphys, zijn dat Amerikánen?" "Ja, uit Boston." "O, ik dacht Iers." Het geeft aardig de Ierse vibe weer die er vanavond hangt: waarschijnlijk heeft de helft liever 'Dublin' als geboorteplaats op het paspoort staan. De flink bebakkebaarde zanger van Circle J lijkt enig gevoel van euforie te herbergen wanneer hij een gepunkte versie van I'm Gonna Be (500 Miles) van The Proclaimers inzet. Het publiek is hierover minder euforisch. De blijk van waardering bestaat uit slechts een tiental gebalde vuisten in de lucht. Een uitgekiend een-tweetje tussen de whistle en de banjo valt dan wel weer in goede aarde bij het publiek, net zoals overigens de rest van het repertoire. Het sluit dan ook naadloos aan bij de Murphys. Menig koppel haakt de armen in elkaar en zwiert rond. Tegen het einde zit de sfeer er fantastisch in. Wanneer Circle J het podium verlaat klinkt een welgemeende ovatie uit de inmiddels bijna volle zaal. De verwachting ligt hoog voor de twee bands uit Boston die volgen. DEADLY SINS De door Circle J opgebouwde sfeer wordt helaas weer teniet gedaan door nummer drie in het voorprogramma. Driemaal voorprogramma blijkt vanavond geen scheepsrecht te zijn. Het wordt voor Deadly Sins, vast element in het voorprogramma van deze tour van de Murphys, pijnlijk duidelijk dat zij niet de hoofdact van vanavond zijn. Voorafgaand aan het optreden bewijst een luidkeels "Let’s go Murphys" uit honderden monden dat het publiek niet voor hen komt. Een imponerende intro met extreem lage bassen en dito donkerte roept bij het publiek een gevoel op alsof een mysterieus en occult gezelschap de sfeer zal verrijken met venijnig vermaak. Deadly Sins verschijnt op het podium. Aanvankelijk lijkt het een kekke opwarmer. Een stoer ogende rockchick (Stephanie Dougherty) die theatraal op haar knieën zakt bij vocale uithalen en die bezien vanaf een afstandje het sexappeal lijkt te hebben van haar gevoegde collega’s van Noir Desir en Goldfrapp. Een geluid dat als een alleromringende muur voor je op lijkt te doemen. Een goede pit die aanwakkert bij de eerste powerchords. Maar het lijkt allemaal maar. De ‘chick’ blijkt bij nadere beschouwing een niet vies van peroxide zijnde, overgetatoeëerde, net iets te volslanke dame te zijn die je liever niet in een duistere steeg op een verlaten zondagnacht tegen zou willen komen. (Althans, gezien haar stageperformance. Bij de merchandisekraam in de foyer blijkt ze na afloop van het optreden namelijk bijzonder lief te kunnen lachen naar eenieder die ook maar een greintje interesse toont in de band.) Na twee nummers is het duidelijk dat Deadly Sins niet op goedkeuring van het publiek kan rekenen. In een poging hartverscheurende punkrock neer te zetten die kippenvel op het botweefsel moet doen veroorzaken, verzandt Deadly Sins in ongeorganiseerde probeersels die door het publiek worden ontvangen als botte dartpijlen. Na deze twee nummers is het dan ook gedaan met het moshen. Het publiek besluit en masse om nog maar een biertje te halen, een plasje te plegen of nog wat bij te praten. Wellicht speelt het feit mee dat de (wanna be) Ierse inborst niet wordt aangesproken, iets dat Circle J wel deed. Dougherty verkondigt dat het volgende nummer de "last song" gaat zijn. Je kan een speld horen vallen. "But the Dropkick Murphys are coming next!" Tweeëntwintighonderd vuisten gaan, gepaard met een eenstemmige oerbrul, de lucht in. Hoog tijd dus voor het échte werk uit Boston. DROPKICK MURPHYS Dikbuikige mannen met quilts, veertienjarige meisjes met schattige H&M-rokjes en zwarte make-up, grijzende zestigers en zelfs Jan Modaal. Ze hebben één ding gemeen: allemaal dragen ze een shirt van de band. Het lijkt wel voetbal. Het Dropkick Murphys-gevoel blijkt, zoals inmiddels wel duidelijk is, diep geworteld te zijn in de harten van de aanwezigen. Misschien wel net zo diep als de verslaving die is geweest bij alle mensen die ooit opgenomen waren in de ontwenningskliniek in Boston waar de band zijn naam aan verleende. De sfeer in de Dommelsch Zaal is broeierig. Het gonst. Er gaat iets gebeuren. Alle lichten zijn, net zoals bij mede-Bostonaren Deadly Sins, gedimd. Enya-achtige Keltische muziek klinkt uit de speakers. Het is echter nauwelijks hoorbaar, want "Let’s go Murphys" wordt continu op vol volume gescandeerd. De lichten flitsen aan, de eerste tonen worden aangeslagen, hectoliters bier vliegen door de lucht en de eerste tweehonderd blauw uitgeslagen bovenarmen zijn een feit. De moshpit blijkt zich ‘niet eens’ uit te strekken tot de achterbar. Toch is het de stoerheid die de klok slaat. De zeven bandleden staan er robuust bij, gehuld in sneakers en overwegend zwarte kledij. Op bagpiper Scruffy Wallace (is er een betere naam mogelijk?), die tevens de whistle beroert, na dan. Hij draagt een quilt, kisten en een baret. Stoïcijns en op de plaats blijvend, kijkt hij voor zich uit terwijl zijn medebandleden zich helemaal blootgeven op het podium. Het dak gaat er bijna af in 013. Murphys is feest en vice versa. De vier microfoons op het podium worden bij vlagen allemaal tegelijk benut, waardoor het lijkt of alle aanwezigen in de bar uit Boondock Saints tegelijk Ierse punkklassiekers aan het meeblèren zijn. Het effect is overweldigend. Na ruim een decennium samenspelen zijn ze de adrenalinekick die een meebrullende en hossende zaal veroorzaakt nog steeds niet beu. Naast het onontbeerlijke werk van het laatste album The Meanest Of Times worden, uiteraard, de nodige klassiekers in de strijd geworpen. De gepimpte versie van het oerchristelijke Amazing Grace doet de versie van Mieke Telkamp (gelukkig) volledig vergeten. Dougherty verschijnt natuurlijk nog even om mee te zingen op The Dirty Glass. En dan is er nog Black Velvet Band, waarin degenen die hun trommelvliezen op een kiertje zetten een mespuntje Piano Man van Billy Joel horen. De Ierse klassieker Wild Rover mag natuurlijk vanavond ook niet ontbreken. Al is het alleen maar door de ‘whisky and beer’ die perfect passen bij het beeld dat de band over zichzelf uitroept. Wie rept over klassiekers, noemt in dezelfde adem tradities. Wat is een avond Murphys zonder een veertigtal jongedames die het podium bestormen bij Kiss Me, I’m Shitfaced? Precies, incompleet. Gelukkig zijn er als vaste rots in de branding altijd de tradities die in stand gehouden worden. Want niets is mooier dan het plaatje van zeven raggende mannen die welhaast gecamoufleerd worden door tachtig heen en weer deinende jeugdige borsten. Het op Ierse leest geschoeide concept van shamrock punkrock is eigenlijk al lang niet origineel meer. Maar als je één van de grondleggers bent en je weet jouw concept, ook al is het dan uitgemolken, tot in de puntjes perfect uit te voeren, blijf dan gewoon lekker bij je leest. En een uitgemolken concept, wat is daar mis mee? We eten per slot van rekening ook iedere dag brood, dat verveelt net zo min als een feest met hoofdletter F van de Murphys.