Ik liep eens op een druilerige ochtend door een al even druilerig metrostation in Antwerpen. Ik overpeinsde mijn druilerig bestaan als semi-muzikant en deeltijdloonslaaf. In mijn hoofd was ik nog altijd muzikant, die er bij moest werken om de boterhammen te beleggen. In mijn hoofd was het eigenlijk meestal voor elkaar: ik droomde van volle zalen, succesvolle cd's, grote borsten voor het grijpen in de kleedkamer en bacchanalen tot diep in de nacht. De muziek was het vehikel, het succes het doel.
Ik liep tussen Belgische ambtenaren, schoolgaanden en voelde mij niettemin zielig omdat ik moest werken. Onbegrepen muzikanten met zelfmedelijden: u kent ze nog wel van de bar in Remote, waar ik zelf ook nog wel eens een klaagzangetje mocht afsteken. Maar alleeh, tussen al dat grijs in het metrostation werk ik plotseling fijntjes uit mijn dagdroom gewekt: de zoete klanken van een akoestische gitaar en de zowaar nog zoetere klanken van een jonge man die zijn ding stond te doen. Hij zong zo fijntjes als Roy Orbinson, zo breekbaar als porselein. Gekleed in militairgroen, omdat dat toen nog goedkoop te krijgen was bij de lokale dump en niet omdat het in de mode was. Hij deed zijn ding.
Ik raakte aan de praat met de jongen en vergat de tijd en daarmee ook de prikklok van mijn toenmalige werkgever. Hij was Canadees en zwierf door Europa, levend van dat wat passanten in zijn gitaarkoffer gooiden. Ik moest weer door en liet de zanger achter, weer dagdromend. Wat een romantiek, slapend onder bruggen en op bankjes in het park, levend van de fooien van voorbijgangers. Dan weer eens een Big Mac, dan weer eens een geleende boterham, dan weer eens niets. De kunstenaar teruggebracht tot zijn essentie: niets met een mooie stem en een afgeragde gitaar. Prachtig!
De volgende ochtend zag ik hem weer en ik raakte weer aan de praat. Na een kleine vijf minuten kwam er plotseling een pracht van een jongedame aangelopen. Prachtig lang blond haar, een paar benen waar geen eind aan kwam en een T-shirt dat bewoog op de maat van haar mars en verried dat het meisje zich had losgemaakt van alles wat haar bond, te beginnen met haar BH. Ze droeg bekers koffie, twee grote stokbroden met kaas en tomaten, een doosje sigaren en slof sigaretten: de zaken gingen kennelijk goed?
Nou nee, toch niet, vertelde de zanger tussen twee grote slokken koffie door. Het hotel waar ze nu zaten had een vreselijk ontbijtbuffet, gewoon boterhammen met wat doosjes jam en verpakte kaas. Helemaal niet zijn ding en ook niet het ding van zijn blonde ding, beaamde zij. Het viel een beetje tegen met de revenuen in de Belgische metro, ze moesten in een tweesterrenhotel slapen in plaats van de dure hotels die ze gewend waren. En omdat ze nogal flink gefeest hadden de laatste tijd, moesten ze nog even doorverdienen om een vliegticket naar Barcelona bij elkaar verdienen. Want met de trein: dat was toch wel erg oncomfortabel.
We zijn nu een jaar of tien verder en waarschijnlijk heeft de Canadees inmiddels een Frans kasteeltje bij elkaar gezongen en heeft hij zijn vriendin alweer ingeruild tegen een jonger exemplaar dat hem nog meer adoreert.
En ik? Ik werk en droom nog steeds. Ik maak namelijk cd's en die zijn in de regel duurder dan een Frans kasteel.
Kolos: Dromen
De romantiek van een straatmuzikant
De volgende ochtend zag ik de straatmuzikant weer en ik raakte weer aan de praat. Na een kleine vijf minuten kwam er plotseling een pracht van een jongedame aangelopen. Prachtig lang blond haar, een paar benen waar geen eind aan kwam en een T-shirt dat bewoog op de maat van haar mars en verried dat het meisje zich had losgemaakt van alles wat haar bond, te beginnen met haar BH.