Het voorprogramma is Roufaida. Ze staat op het podium in iets dat lijkt op een rood skipak, met een net zo rode Telecaster om haar nek. Ze wisselt looppedalen af met een klassiek snaarinstrument. Roufaida zingt in het Engels en Arabisch over benauwdheid in een wereld vol oorlog en populisme. Haar album Coming Up For Air komt eraan. Voorafgaand aan ‘Don’t Bend’ spreekt ze zich uit tegen de genocide in Gaza. Haar stem is kraakhelder, haar toon kalm maar vastbesloten. Denk aan Balthazar, maar urgenter. In de tijd tussen haar optreden en het optreden van Tinariwen geeft ze het publiek een kans om een gesigneerd album te bemachtigen. Van verschillende kanten worden we opzij geduwd door mensen die haast hebben om zich een album toe te eigenen. Later lezen we op Instagram dat de albums met een rotvaart opvgegaan zijn en dat Roufaida er met liefde eentje naar je opstuurt.
De Noord-Limburgse hagelstenen van gisteren (formaatje chocolade-paasei) liggen nog vers in het geheugen. Maar daar gaat het vanavond niet over. De regen is vergeten zodra je de Effenaar binnenloopt. De zaal vult zich langzaam maar gestaag. Lange rokken, linnen overhemden, een heleboel manbuns én keffiyehs als politieke statements. De sfeer is loom maar geladen. Alsof iedereen aanvoelt: dit wordt geen gewone avond.
Roufaida
Roufaida
Roufaida
Tinariwen
Dan komt Tinariwen op. Geen aankondiging. Zeven mannen betreden het podium en de zaal valt stil. Geen intro, geen poespas. Tinariwen is geen band, Tinariwen is een collectief. Een collectief met wortels in de strijd van het Toearegvolk voor onafhankelijkheid in Mali. Ze begonnen ooit in Libische trainingskampen, verspreidden hun eerste nummers via cassettes, vaak letterlijk op de rug van kamelen. In 2012 vluchtten ze uit Mali toen islamisten muziek verboden. En toch staan ze nu hier, in Eindhoven, of all places. Met gitaren, basgitaren, stemmen en bovenal ritme. Hun muziek was (en is!) politiek geëngageerd. Dat valt te merken aan het publiek.
Ibrahim Ag Alhabib is het constante middelpunt. Hij draagt het nomadische verzet al sinds zijn vroegste jeugd met zich mee. Toen hij vier jaar oud was werd zijn vader, een Toeareg-rebel, voor zijn ogen geëxecuteerd tijdens een opstand in Mali in 1963. Later, na het zien van een western waarin een cowboy op een gitaar speelde, bouwde hij zijn eerste instrument zelf: van een plastic jerrycan, een stok en vissnoer. Niet veel later belandde hij in Algerijnse vluchtelingenkampen, in de woestijn rond Tamanrasset. Daar gaf een oudere man hem een echte gitaar en leerde hem spelen in de lokale Tergui-stijl: een woestijnvariant op de blues, met langgerekte herhalingen, trage roes en scherpe snaren. Samen met Alhassane Ag Touhami en de broers Inteyeden en Liya Ag Ablil vormde hij in libische trainingskampen een groep die speelde op bruiloften en dorpsfeesten. Het publiek noemde hen Kel Tinariwen, vertaald: "de mensen van de woestijn", of "de jongens van het zand". Gedurende het bestaan van Tinariwen is Ibrahim Ag Alhabi het enige originele lid. De rest van de samenstelling wisselt per tour en dat heeft alles te maken met de nomadische levensstijl van het Toearegvolk en de moeilijkheden rond vervoer en communicatie in de Sahara. En dat is precies de kracht: het idee blijft, de stemmen veranderen. Het nomadische in praktijk gebracht.
Tinariwen
Tinariwen
In de Effenaar weet het publiek zich in eerste instantie geen houding te geven. Er wordt geklapt, vaak uit de maat. Maar niemand lijkt dat erg te vinden. Bij het tweede nummer, 'Kek Alghalm', begint er iets te bewegen. Eerst in de knieën, dan in de heupen. De muziek is repetitief, opbouwend, steeds een tik sneller. Geen couplet-refrein-couplet. Geen klassieke structuur. Wel gelaagdheid en herhaling, zonder saai te worden. De stemmen rollen over elkaar heen, de percussie houdt alles strak. Tijdens 'Tenere' en later 'Toumast Tincha' komt het publiek los. Mensen springen, klappen, schreeuwen. Bij elke versnelling volgt een fysieke reactie. De basgitarist gooit er een solo uit, dan nog één. Wat Tinariwen doet, is niet makkelijk te omschrijven. De wereld noemt het woestijnblues, maar dat doet tekort aan wat hier gebeurt. Dit is gospel zonder kerk. Punk zonder versterker. Techno, maar dan met vingers, snaren en zweet.
Er wordt nauwelijks iets gezegd op het podium. Geen verhalen tussen de nummers, geen vertalingen. Soms een korte “ça va?” en meer is ook niet nodig. Dat is de magie. Een groot gedeelte van de zaal verstaat hun teksten hoogstwaarschijnlijk niet (ze zingen in het Tamasheq) maar toch voelt iedereen precies wat er bedoeld wordt. Tinariwen communiceert niet via woorden, maar via hartslag. Hun muziek spreekt tot de onderbuik.
Na de reguliere set inclusief oorverdovend applaus is het even stil. Maar het publiek geeft niet op. “Encore” klinkt als een Franse smeekbede. Na drie minuten staan ze er weer. De laatste nummers, ‘Sastàqqàm’ en ‘Chaghaybou’ blazen alles open. Zelfs de mensen die tijdens de mini-pauze hun ernstige vorm van de Dutch disease niet konden onderdrukken houden abrupt hun mond. Niet uit beleefdheid, maar omdat stilstaan geen optie meer is. “Dansen zult u”!
Tinariwen stond in 2022 op het Zomerparkfeest in Venlo. Toen wist het publiek nog niet goed wat het ermee aan moest. Nu wel. Vanavond in de Effenaar is het duidelijk. Je hoeft het niet te begrijpen om geraakt te worden. Op de terugweg is er file, maar niemand die het erover heeft. Wat blijft is niet één nummer, maar een gevoel. Tinariwen is geen show, het is een ervaring. En die blijft hangen.
Tinariwen
Tinariwen
Tinariwen