Hij was zachtaardig, onbaatzuchtig en altijd aardig. Ook als je hem iets geflikt had. Nee, Marthè Hoekstra was iets te lief. Soms dan. Ware vriendschap kende voor hem geen geheimen. Daar was ik dan weer nogal beroerd in, vriendschappen. Misschien dat we daarom zo goed met elkaar konden opschieten. Als ik hem na maanden stilte weer eens belde en omstandig begon uit te leggen waarom ik zo langs niets van me had laten horen, onderbrak hij me altijd na een paar seconden. “Is al goed Theo”, suste hij dan en ging over tot de orde van de dag. Bij Marthè hoefde ik me nooit te verdedigen, nooit iets uit te leggen. Hij was er. Altijd.
Precies weet ik het niet, maar ik sprak Marthè voor het eerst in hardrockcafé Sheltur ergens midden jaren tachtig. Iedereen die ik er kende hield van extreme metal, ik mocht echter ook graag luisteren naar Scorpions en Dio. Marthè had lang golvend, krullend haar, speelde bas en zag eruit alsof ie zo was weggelopen uit zo’n typische hairmetalband. Hij begreep mijn liefde voor commerciële hardrock. Dat schiep een band. Die werd pas echt sterk toen hij me vroeg om eens langs te komen bij Stichting Popmuziek Limburg. Zelf werkte hij er net en ze zochten nog vrijwilligers. Tijdens die allereerste vergadering in 1990 stapte het voltallige bestuur op. En zo waren we plots het bestuur van SPL. Onervaren, maar ontzettend enthousiast. Vijf jaar lang hebben we er samengewerkt en, eerlijk is eerlijk, heel wat opgebouwd. tot ik definitief koos voor mijn leven in het westen van het land. Marthè is nog jaren voorzitter gebleven.
Omgaan met conflicten was niet zijn sterkste kant. Meestal koos hij de weg van de minste weerstand, cijferde hij zichzelf weg. Zijn jarenlange inzet, naast zijn vaste baan bij DSM, heeft SPL gemaakt tot wat het nu is. Erkenning voor die arbeid heeft Marthè nooit echt gekregen. Als hij me bezocht in Utrecht of Haarlem spraken we daar vaak over. Mij irriteerde het mateloos, hij maakte zich er niet druk over. De afgelopen tien jaar zagen we elkaar steeds minder. Telefoneren werd gereduceerd tot eenmaal in de twee maanden. Dat lag overigens vooral aan mij. Veel moeite om de vriendschap in stand te houden deed ik niet. Iedereen had me allang laten vallen. Marthè niet. Wanneer hij iets van me las in OOR of het Limburgs Dagblad belde hij steevast. Doorgaans met mijn antwoordapparaat. Altijd sprak hij iets in. Vrolijk, maar met teleurstelling in zijn stem.
De laatste paar jaar kwamen we dichter bij elkaar. Geen idee hoe dat kwam. Ja, we deelden die gezamenlijke liefde voor harde rock én obscure Britse en – vooral – Amerikaanse breakbeat. Muziek die in Nederland volledig wordt genegeerd. Verklaart echter niet de hechtheid van onze band. misschien zat die ‘m juist wel in de verschillen. Mijn neiging om me te isoleren en niemand echt toe te laten. Zijn onvoorwaardelijke vriendschap. Ik zal het nooit weten. Marthè is er niet meer. 41 jaar werd ie. Veel te jong. Natuurlijk. Maar dat is een cliché. Wat het werkelijk ondraaglijk maakt is dat Marthè er altijd was. Nooit iets verlangde. “Is al goed Theo”, zei hij altijd. Nee Marthè, het is helemaal niet goed zo. Ik zal je missen.
‘Hij was er. Altijd.’
In Memoriam: Marthè Hoekstra
Theo Ploeg, popjournalist voor Oor en het Haarlems Dagblad, over zijn vriendschap met Marthè Hoekstra.