Kaki King verbluft bij vlagen als levend godsbewijs in Vera

Wegens matig samenspel helaas alsnog geen grandioos concert

Tiemen Hiemstra (tekst) & Donald van Tol (foto's) ,

Bestaat God nou wel of niet? Na jaren van kruistochten, jihads en voeten van jehova’s getuigen tussen de deur zijn we er nog niet uit. Maar vanavond in Vera wordt en passant een godsbewijs geleverd. Toch was van alomheersende perfectie geen sprake.

Wegens matig samenspel helaas alsnog geen grandioos concert

Bestaat God nou wel of niet? Na jaren van kruistochten, jihads en voeten van jehova’s getuigen tussen de deur zijn we er nog niet uit. Maar vanavond in Vera wordt en passant een godsbewijs geleverd. Toch was van alomheersende perfectie geen sprake.

‘Vera (half)gevuld met een kluit wijdopengesperde monden en ogen’ zo zal deze donderdagavond allicht de boeken in gaan. Maar voordat het hiervoor verantwoordelijke fenomeen genaamd Kaki King ten tonele komt, moeten we nog even geduld hebben. Eerst het voorprogramma.

John Mayer in een rieten schommelstoel op een veranda van een boerderij in Texas. Hoedje op, graanspriet in de mond en gitaar op schoot. Oftewel: John Mayer goes country. Dat is in het kort Quinten Rutgers, het voorprogramma van vanavond. Om het cowboygevoel nog eens extra te onderstrepen heef hij een vriend meegenomen die mondharmonica speelt. Samen brengen zij een stel van Quintens eigen nummers ten gehore, met daarnaast enkele covers, waaronder ‘Free Falling’ van Tom Petty. Grappig is dat deze ook ooit door John Mayer zelf is gecoverd. Verrassend veel variatie? Nee. Onderhoudend? Zeker!

Van de prairie gaan we naar het land van de kleine meisjes met grote gitaren. Een overbevolkt land weliswaar, maar Katherine Elizabeth King, alias Kaki King, is inmiddels wel tot ereburger verheven. Als je door muziekblad Rolling Stone tot ‘guitar God’ wordt gedoopt, moet je toch iets goed hebben gedaan.

Vanavond durft ze deze goddelijke reputatie niet in haar uppie waar te maken. Ze wordt bijgestaan door Jordan Perlson, de drummer, en Dan Brantigan (laten we hem maar de trompettist noemen, maar het geval waar hij op blaast lijkt meer een magnum 2.0 halfautomatisch - het is dat hij de loop in zijn eigen mond steekt, anders had het publiek massaal met de handen omhoog gestaan).

Het is verleidelijk om Dan en Jordan de versterking te noemen, maar dat zou jokken zijn, want ze staan King alleen maar in de weg. Perlson, die overigens als twee druppels water op Joost Zwagerman lijkt, kan drummen op het niveau van iemand met acht armen en Brantigan kan een aardig nootje blazen. Maar ze zijn te gefixeerd op hun eigen spel en dat valt lang niet altijd samen met dat van Kaki King.

De hoogtepunten zijn dan ook de nummers die King in haar eentje speelt. Niet omdat ze zo mooi zingen kan; valse noten zijn er in overmaat. Ook niet omdat ze zo’n lief klein meisje is. Klein wel, maar eerder chagrijnig of venijnig dan lief. Nee, de reden dat King onze ogen op steeltjes zet en onze oren doet baden in een warm bad vol melodie is haar (inderdaad) goddelijke gitaarspel. Zo flexibel als al dente gekookte spaghetti glijden haar vingers over de snaren, soms zelfs op zo’n manier dat haar linker en rechterhand niet uit elkaar te houden zijn. De gitarist in het publiek krijgt zo onvermijdelijk een minderwaardigheidscomplex, want afgezien van de technische onmogelijkheid klinkt het ook nog eens als de hemel op aarde.

Dat ze amper bij de verste stemknop van haar gitaar kan komen, neemt niet weg dat King almachtig is ten opzichte van haar gitaar. Iets wat niet snel van het netvlies zal verdwijnen en het trommelvlies nog lang zal laten natrillen. Weergaloos had het kunnen zijn, maar daar was de stem en het samenspel niet naar. Maar ach, wie kan dat nou schelen als je zojuist een levend godsbewijs hebt gezien.