Drie keer per week galmt het klokkenspel van de Grote Kerk een uur lang door de stad. Maar wie is nu eigenlijk die stadsbeiaardier die de klokken laat klingelen? Gijsbert Kok klimt al ruim acht jaar naar het hoogste puntje van de toren om Den Haag van prachtig klokkengeluid te voorzien. Bovenin bespeelt hij de beiaard: van klassiek tot pop en van Beethoven tot Son Mieux. Wij beklommen de toren om de klokkenspeler beter te leren kennen.

“Dit is mijn privéparkeerplaats,” grapt Gijsbert als we de toren binnengaan en hij zijn fiets onderaan de trap parkeert. We moeten 321 treden beklimmen voor we in zijn “kantoor” uitkomen. “Meestal vinden mensen het heel veel klinken, maar het valt eigenlijk wel mee,” vertelt Gijsbert. Driemaal per week legt hij deze route af naar het bovenste kamertje, waar hij het carillon in de top van de toren een uur lang bespeelt. Onderweg passeren we twee gigantische klokken. “Dit zijn ook de klokken die je hoort als het uur slaat. De grootste op het hele uur, de linker op het halve. Voor deze klokken heb ik boven een versterker, anders hoor ik ze niet als ik ze bespeel.” Na nog meer trappen komen we boven in het domein van Gijsbert: een houten, zeshoekige ruimte met in het midden het beiaardklavier. 

De schoenen van Gijsbert worden verwisseld, de leesbril wordt opgezet en zodra de klok twaalf uur heeft geslagen gaat hij van start. “Ik begin dit keer met Amerikaanse muziek, want een mevrouw uit de buurt heeft dat verzocht.” Mensen doen wel vaker verzoeken. Als het even kan volgt Gijsbert deze op, maar niet alles is geschikt voor het carillon. Veel liedjes moet hij handmatig omzetten naar het klokkenspel, een tijdrovende klus. Hij trapt het uur af met If I can help somebody van Mahalia Jackson. Boven ons beginnen de klokken – 51 in totaal – vrolijk te klingelen. Het bespelen van het klavier ziet er indrukwekkend uit: met half-gebalde vuisten en voeten beroert Gijsbert de stokken en pedalen die corresponderen met de klokken die erboven hangen. Het is behoorlijk zwaar werk en het carillon is groot. Je wordt dan ook niet zomaar klokkenspeler van de Grote Kerk. 

Je moet dus eerst beiaardier wíllen worden. “Hoe ik daarop kwam? Ik heb eerst orgel gestudeerd aan Conservatorium in Den Haag. Toen moest ik als een van de laatste Nederlanders in dienst en daar had ik veel tijd om na te denken over wat ik wilde gaan doen. Met orgel spelen ging ik de kost niet verdienen, dus toen ben ik beiaard gaan spelen. Ik studeerde in 1994 af van de Nederlandse Beiaardschool in Amersfoort, onderdeel van het conservatorium van Utrecht. Mijn eerste beiaardje stond in Bergen, dat was voor mij een eind rijden – ik woon in Bodegraven ­– maar die klokken waren heel mooi en het was leuk om te spelen. De beiaard was heel klein dus ik kon bijna niks van wat ik op de opleiding had geleerd spelen. Na afloop moest ik altijd naar een clubje bejaarden die speciaal voor mij met de taxi vanuit hun aanleunwoningen naar de Ruïnekerk waren gekomen om koffie te drinken en naar mij te luisteren. Dan moest ik na afloop even verslag doen van wat ik gespeeld had.” Voor de functie als stadbeiaardier van Den Haag en Scheveningen moest Gijsbert gewoon solliciteren. “Je hebt dan een gesprek en dan moet je wat spelen voor een commissie van ambtenaren en musici. Zij zaten in het oude gemeentehuis achter het raam te luisteren. Uiteindelijk ben ik het geworden.” Nu beklimt Gijsbert dus al acht jaar de trappen van de Grote Kerk en fietst twee keer in de week naar Scheveningen om daar hetzelfde te doen. 

"Ik heb wel eens Aan de Amsterdamse grachten gespeeld, toen kreeg ik een klacht van een ADO-fan”

Hij mag zelf kiezen wat hij speelt, zolang er maar afwisseling in zit. Eenmaal een nummer gespeeld, mag het een halfjaar lang niet nogmaals gespeeld worden. Drie keer per week een uur volmaken vergt een groot repertoire. Zo wisselt Gijsbert popnummers af met klassieke muziekstukken. Dat is soms best lastig, want veel popmuziek is niet geschreven voor het carillon. Het moet dus eerst bewerkt worden, een klusje waarbij het lastig is het gevoel van een popliedje te behouden. ”Mijn werkweek zit erg vol. Ik speel zes keer in de week: drie keer bij de Grote Kerk, twee keer bij Scheveningen, een keer in Voorschoten en eens per maand nog in Zoetermeer. Daarnaast geef ik nog een dag in de week les op in Muziektheorie op het Conservatorium in Rotterdam. De overige tijd gebruik ik dus om voor te bereiden. Soms heb ik wel eens iets van “wat moet ik nu weer spelen”, maar het komt altijd wel goed. Dat is ook het fijne van dat ik hier zo vaak speel, dan kan ik de ene keer dit doen en de andere keer dat.” Deze vrijheid hangt ook wel een beetje van de stad af. De beiaardier van Rotterdam speelt bijvoorbeeld ook accordeon en speelt daardoor veel lichte muziek; popmuziek en wereldmuziek. Daar is weinig van voor het carillon geschreven dus hij improviseert veel. Dat slaat daar heel goed aan. “Maar mijn docent op de opleiding is bijvoorbeeld een klassieke musicus. Mozart kan hij als de beste maar je moet hem niet vragen pop te doen. Dat maakt het leuk, iedereen heeft een eigen stijl.” Komen er dan wel eens klachten? “Die gaan meestal over de automaat. Maar ja, die wordt maar eens vier maanden gewijzigd dus daar zullen ze het mee moeten doen. Het is namelijk een hoop werk de trommel te wijzigen. Ik heb wel eens Aan de Amsterdamse grachten gespeeld, toen kreeg ik een klacht van een ADO-fan,” lacht Gijsbert. “Die speel ik dus niet meer hier. Verder krijg ik vooral positieve reacties.”

Er is weinig zo nostalgisch als het klingelen van kerkklokken. Wat betekent dat klokkengeluid voor een stad? “Ik zou zeggen vooral sfeer. Ik heb ook wel eens mensen horen zeggen dat het hen een gevoel van thuiskomen geeft, dat het echt bij hun stad hoort. En er zijn een hoop mensen die niet echt actief luisteren maar het wel karakteriserend vinden. In veel steden wordt er gespeeld tijdens de markt, maar Den Haag heeft dat niet. Het hoort dus wel echt bij de stad.” Met zijn muziek probeert Gijsbert dicht bij de actualiteit te blijven. “Als het regent speel ik Singing in the rain, als er een bekende muzikant overlijdt speel ik daar iets van en als er een evenement in de stad is, zoals de Haagse Popweek, pas ik daar ook mijn muziek op aan.” Is het dan niet jammer dat bijna niemand weet wie er daarboven zit te spelen? “Dat vind ik juist wel leuk, het gaat echt om de muziek en niet om de persoon. Het carillon is een versiering van de tijd. De wijzerplaten draaien rond en ik ben een extraatje.”

"Soms heb ik wel zoiets van "wat moet ik nou weer spelen", maar het komt altijd wel goed"

Nederland is bij uitstek een goede plaats om de beiaard te bespelen. Nederland, België en Noord-Frankrijk zijn de landen van het historische carillon. Veel plaatsen hebben een klokkenspel, voornamelijk in de steden die in de Gouden Eeuw al een beetje groot waren: Leiden, Gouda, Amsterdam, Enkhuizen, Hoorn, Den Haag, Rotterdam. En na de Tweede Wereldoorlog zijn er nog meer bijgemaakt. “Mijn vermoeden over waarom het hier zo goed werkt, is doordat je hier niet zo de grote macht had van de adel of het koningshuis. In al die zuidelijke landen had je prachtige kastelen dus de rijkdom en het muziekleven zat binnen. In Nederland had je dat veel minder, vandaar dat het carillon zo’n openbaar, democratisch muziekinstrument is waar iedereen van kan genieten. Ik heb al op heel veel plekken gespeeld. In Amerika is het carillon echt booming. Alleen daar moet je ook op zoek naar sponsors, dat lijkt me niks. Haarlem vind ik ook heel mooi maar ik denk dat de meest prestigieuze plek de Domtoren in Utrecht is. Je hebt daar een organisatie die veel voor de beiaardier doet, het carillon speelt een grote rol in het festival voor de oude muziek en er is een goede luisterplaats. In Amsterdam hangen hele mooie klokken maar daar heb je nergens in de buurt een bankje waarop je kunt zitten luisteren. Hier in Den Haag is het klokkenspel zwaar, maar ik heb wel alle vrijheid over wat ik mag spelen dus ik kan meer afwisselen. Dat vind ik het leukste.”

Afwisselen doet hij zeker. Precious Lord en The Entertainer worden afgewisseld door Zij dronk ranja met een rietje (“vanwege het zomerse weer”). Als de laatste klanken van The Second Waltz hebben geklonken slaat de klok één uur. De gespeelde liedjes worden in een boek genoteerd (“ook deze liedjes moeten worden doorgegeven aan de Buma/Stemra en het is altijd handig om terug te kunnen kijken wat ik wanner heb gespeeld”), de schoenen worden weer gewisseld en de deur naar het klokkenspel gaat op slot voordat we aan de afdaling beginnen. Buiten omhoogkijkend naar de toren realiseren we ons dat dit toch wel een hele bijzondere werkplek is.