Aan weerszijden van het karig opgeluisterde podium in de kleine zaal van het Paard van Troje staan twee microfoons opgesteld, wat doet vermoeden dat Grant-Lee Phillips (Grant Lee Buffalo) en Howe Gelb (Giant Sand) vanavond een duoset spelen. Echter, na het doven van het zaallicht betreedt alleen de sympathieke Phillips het podium en stelt zich op achter een van de microfoons. Hij trakteert de zo'n honderd aanwezigen op een kleine portie americana, blues en roots, te beginnen met ’Strangest Thing’ van het album Little Moon uit 2009. Een sjaal dragende, excuseert hij zich voor de verkoudheid die hem vanavond in de weg staat om de hogere noten loepzuiver te zingen. Hoewel Phillips duidelijk betere tijden kent, redt hij zich vanavond prima.
Grant Lee Phillips en Howe Gelb in Paard van Troje
Een afwisselende avond met een kunstzinnige kant
Grant-Lee Phillips en Howe Gelb delen donderdag 29 januari het affiche en het podium in het Paard van Troje. Het concert kent vreemde momenten en de vraag rijst of Gelbs optreden nou onder (podium)kunst valt, maar hij weet gelukkig op het einde wat goed te maken.
Met zijn Neil Young-achtige gitaarspel en een even zo onuitdagende akkoordenkeuze, zet hij een negental nummers neer die alle boeien noch vervelen. Zijn tijdelijk rauwe stem doet hem voorstellen om iets van Tom Waits te spelen. Dit laat hij na en speelt in plaats daarvan een nog onbekend, nieuw nummer, waarbij hij grappend zegt te hopen dat de luisteraar zal denken dat zijn rauwe stem de nieuwe way-to-go is. Grant-Lee Phillips sluit af met ’Honey Don't Think’ van het Grant Lee Buffalo album Mighty Joe Moon uit 1994. Daarna roept hij collega muzikant Howe Gelb, die nog geen aanstalten lijkt te maken om te verschijnen. Hierop speelt Phillips nog een laatste nummer solo, te weten ’Buried Treasure’.
Dan stapt Howe Gelb het podium op om samen met Phillips een duet te spelen dat amper boeit, bovendien draagt Gelb een cap waardoor zijn gezicht niet of nauwelijks te zien is. Nadat Phillips het podium heeft verlaten, vervalt Gelb in het voor hem typerende gefluister en het spelen van half valse en niet in de maat gespeelde gitaarpartijen. Het publiek is enthousiast, alhoewel de vraag rijst of dit eerder voor Gelbs persona is dan voor zijn muzikale uitspattingen. Zijn kenmerkende lage stem vult de ruimte alsook de geluidseffecten die Gelb te pas en te onpas over zijn gitaar heen smeert. Gelb blijkt tijdens ’Man on a String’ een ware multi-instrumentalist wanneer hij met de headstock van zijn gitaar piano speelt, terwijl hij zichzelf op diezelfde gitaar begeleidt. Zo nu en dan wiegt het publiek wat mee, zo ook op ’Paradise Here Abouts’ van Gelbs 'Sno Angel Like You uit 2006. Na een liedje of vijf neemt Gelb plaats achter de piano, alwaar hij de totale willekeur van de avond volledig lijkt te omarmen. Een lang en saai instrumentaal pianostuk volgt, waarop verschillende lieden de zaal verlaten. Ondanks dit toch duidelijke teken, blijkt het lastig te bepalen of de ogenschijnlijke desinteresse en non-muzikaliteit die zich nu voor de ogen van het publiek afspeelt juist getuigt van goed muzikantschap, goede kunst of dat het gewoon ronduit slecht is.
De wezenlijke vraag dient zich aan of en wat kunst - of in dit geval podiumkunst - nu werkelijk is. Blijft het publiek telkens klappen omdat het werkelijk een cultureel hoogstandje betreft of louter en alleen omdat de Gelb persona op het podium staat casu quo alles wat hij doet per definitie kunst is. Ook Gelb lijkt zichzelf dit af te vragen: "What can I play for you that could matter?". Afijn, hij blijkt zeer verdienstelijk vaudeville piano te spelen, waardoor plotsklaps de sfeer omslaat in een barroom ambiance die zo van een vroege Waits plaat af kon komen. Gelb verandert van hoofdact in achtergrondmuziek: het publiek praat almaar luider en meer mensen verlaten de zaal. Het overgebleven gezelschap trakteert hij op een uitgeklede versie van ’What a Wonderful World’ van Louis Armstrong. Gelb, die het slordige spel gecultiveerd lijkt te hebben, is technisch zeker niet slecht en weet dan ook het nog aanwezige publiek aan zich te binden. Tegen het einde van de avond treedt hij vaker in dialoog met het publiek. Hij meent zich te herinneren eens eerder in het Paard te zijn geweest, wat klopt.
Om de avond af te sluiten, spelen de heren Phillips en Gelb nog twee toegiften gezamenlijk. Zij verlaten het podium en de avond lijkt voorbij. Gelb keert nog eenmaal terug om een verhaal over zijn jeugd met de aanwezigen te delen en om voor eens de avond af te sluiten met nog een solo toegift. Eerlijk gezegd zou de avond een stuk aangenamer geweest zijn wanneer het gehele optreden het niveau had van de toegiften. Aan de andere kant, misschien is het zo dat het gewoonweg anderhalf uur kost voordat de gemiddelde luisteraar snapt wat er op het podium gebeurt, met als gevolg dat het optreden aan het einde beter lijkt dan aan het begin. Niettemin was de avond van Phillips en Gelb voor sommigen ongetwijfeld hoogstaande kunst, maar voor velen ronduit slecht. De volstrekte willekeur en desinteresse van met name Gelb bejubelend, is menig gebleven bezoeker tevreden. De rest was al vertrokken, zij het tijdens het optreden, zij het vóór de toegiften. Wat dat betreft was een eerder optreden in het Paard, waar Gelb nog aan refereerde, een stuk bevredigender.