Nick Mulvey is sterk maar niet groots

Muzikaal sterke songs kunnen intenser

Mick Claessens | Foto’s: Wouter Vellekoop ,

In tijden waarin reeds op gekscherende wijze geld ingezameld wordt voor mensen die singer-songwriter ‘hebben’, weet een aantal liedsmeden toch nog steeds de goedkeuring te vinden van het muziekminnende publiek. Naast de publieke goedkeuring kon de Brit Nick Mulvey afgelopen jaar rekenen op de nodige kritische bijval, getuige de grotendeels positieve kritieken op zijn frisse en ietwat exotische debuutplaat ‘First Mind’. Op woensdag 1 april stelde hij die plaat in Paard van Troje voor aan het Haagse publiek.

De avond begint met de 19-jarige muzikant Henry Green uit Bristol. De jonge Green wordt geflankeerd door een drummer en bassist en neemt zelf de elektrische gitaar ter hand. Het resulteert in een mix van kille indierock en subtiele elektronica, waarin het rustige van Foals gecombineerd wordt met de sereniteit van Daughter. Greens nummers berusten daardoor voornamelijk op sfeer. Van zijn korte set mag vooral de rustige uitvoering van het MGMT-nummer ‘Electric feel’ niet onvermeld blijven. Voor iemand van amper negentien(!) jaar oud levert de jonge muzikant een zeer degelijke set af.

Waar sfeer de hoofdmoot vormde tijdens het eerste bedrijf, vormen fijne melodieën dat in het tweede. De muziek van Nick Mulvey kenmerkt zich immers door het toegankelijke gitaargetokkel, de fijne ritmes en de interessante mix aan stijlen. Het gevolg is dat zijn folkliedjes meer dan alleen flirten met wereldmuziek. Ook vanavond wordt dat al snel duidelijk. Na het meeslepende openingsnummer ‘Meet me there’ wordt immers direct het sterke ‘Juramidam’ ingezet, waarin Mulvey zijn liefde voor exotische gitaarstijlen niet onder stoelen of banken steekt.
 
De singer-songwriter wordt vanavond bijgestaan door vier medemuzikanten voor wie het woordje ‘begeleidingsband’ precies de lading dekt; ze begeleiden Mulvey uitstekend maar vervullen daarnaast amper een rol. Er is dan ook redelijk weinig onderlinge chemie en dat is spijtig, aangezien ook Mulveys gezichtsexpressie niet bepaald boekdelen spreekt. De nummers lijken daardoor toch een klein beetje aan intensiteit in te boeten. De intensiteit wordt in ieder geval wél al wat opgeschroefd zodra Mulvey in het midden van de set besluit om drie nummers solo te spelen.
 
Het akoestische drieluik bestaande uit ‘I don’t want to go home’, ‘The trellis’ en de Gillian Welch-cover ‘Look at miss Ohio’ klinkt overtuigend en bevestigt in feite wat de concertbezoeker toen allang wist: Mulvey is een begenadigd gitarist en liedjeschrijver. Als Mulvey de songs alleen speelt blijkt daarnaast eens te meer dat zijn inventieve gitaararrangementen de grote kracht vormen van zijn werk. Dat de band echter wel degelijk muzikale meerwaarde heeft blijkt uit het heerlijke ‘Fever to the form’, waarin op mooie wijze naar een climax toegewerkt wordt, en het sterke ‘Nitrous’, dat verzandt in een soort van swingend geheel.
 
Nadat de Mulvey en band het podium hebben verlaten en de handen van het Haagse publiek op elkaar hebben gekregen, keert het vijftal terug. Die ene zomerse hit ontbreekt immers nog op de setlist. Voordat het langverwachte hitje ‘Cucurucu’ gespeeld wordt, trakteert Mulvey ons echter eerst op een verrassende cover van het Drake-nummer ‘Hold on we’re going home’. De goed in het gehoor liggende song vormt de perfecte opmaat naar het zomerse ‘Cucurucu’ dat compositorisch gezien niet eens het sterkste nummer van de Brit is.
 

Mulvey zorgt met ‘Cucurucu’ echter wel precies voor de gehoopte afsluiter van de avond. Honderden aanwezigen deinen mee en gaan samen met Mulvey in gedachten terug naar hun kindertijd. De onderhoudende set bewijst dat Mulvey’s album ‘First Mind’ louter goede songs herbergt, waarmee hij het niveau van de gemiddelde singer-songwriter relatief eenvoudig overstijgt. Door de lichte achteloosheid in zijn spel blijft de échte vonk echter uit vanavond. Het had een nog intensere avond kunnen zijn. De bewondering is er volop, de koude rillingen blijven uit.