‘Bijzondere verhalen over Golden Earring, Shocking Blue, Kane, Q65, Tielman Brothers, Rowwen Heze en vele andere bands’, verraadt het rode lint dat om het boek gevouwen zit. Wie het boek leest, komt erachter dat deze omschrijving eigenlijk niet écht opgaat voor de inhoud van het boek. Het is waar dat een heel peloton aan Haagse iconen in de geheugens heeft gegraven. Onder andere Peter Vink, Rinus Gerritsen, Dennis van Leeuwen en Woody Brunings komen veelvuldig aan het woord, maar schetsen niet zozeer een beeld van hun bands, maar vooral van de buitengewone sfeer die heerste in muziekwinkel Servaas. En dat is precies waar het boek om gaat.
Want Blokhuis schrijft hier eigenlijk een roman over een doodnormale Haagse middenstander met geniale ideeën en een neus voor zaken doen. In Nico Servaas herkennen we het succesverhaal van Brian Epstein, die ook begon in de zaak van zijn vader en, hoewel hij zelf geen uitgesproken muzikale ambities had, toch zag wat de muziekscene nodig had. En daar huge mee werd. Vanaf de eerste bladzijde stellen we ons Servaas is zijn stofjas voor. Voor onze ogen verkoopt hij zijn instrumenten en inspireert hij hordes jonge muzikanten in wording, die alle schatten in de etalages met de neus tegen het raam gedrukt bewonderen. Er wordt verteld hoe Servaas zijn instrumenten op de pof meegaf met muzikanten en onafbetaalde spullen persoonlijk van het podium trok als men zich niet aan de afspraken hield. Hoe hij zijn zaakjes strak regelde, maar als het erop aankwam niet keek op een gulden meer of minder. Hoe hij dwars door de ketting heenreed van een chique tent op de Lange Voorhout, omdat je ‘met een Cadillac nou eenmaal pal voor de deur dient te parkeren.’ Hoe hij een dief die het wel zag zitten een Mesa Boogie mee te jatten achterna rent en bij de kladden grijpt. Maar ook hoe hij de handel uiteindelijk niet meer ziet zitten en alles opgeeft om naar een klein eilandje te emigreren. Als de lezer na bladzijde 127 het boek dichtslaat, is Servaas een held geworden.
Of je deze zinderende muziekperiode nu van heel dichtbij hebt meegemaakt, of, zoals ondergetekende, destijds nog niet eens een molecuul in die broeierige, muzikale atmosfeer was; het boek roept een zucht op. Naar de tijden van het kopen van je eerste geïmporteerde Fendertje, omdat muziek maken het enige is wat logisch lijkt. Niet zeiken, maar spelen tot je vingers bloeden. Giechelende meisjes vooraan het podium. Af en toe matten om wie de baas is. Maar vooral veel samen spelen en zo onbewust een scene doen ontstaan. Leo Blokhuis beschrijft de beatkoorts op onnavolgbare wijze aan de hand van een Haagse vedette, waar we op zullen proosten, iedere keer dat we dat biertje in de Fiddler naar binnen tikken.