Ineens was ‘ie weg. Mijn jarenlang durende muziekdepressie. Een tijd lang kon ik geen liedje meer horen of ik moest denken aan de vervelende mensen die zich verrijkten met de dromen van muzikanten.
Eerst was er nog de voldoening van de zoektocht, het platenwinkels afstruinen en stapels cd's uit de platenbieb lenen met muziek die je niet of nauwelijks kende. Alleen om die ene cd te vinden waar je maandenlang naar luisterde. Soms ging ik naar de Haagse Plato. Achter de toonbank zat een orakel. Als Plato het niet had, kon je het shaken. Maar Plato is vertrokken. Op de motor door Zuid-Amerika. De triomf van de jacht is verdwenen. Achter mijn scherm kan ik hele oeuvres in een paar minuten downloaden dus waarom zou ik er nog moeite voor doen?
Toen vond ik mijn oude iPod terug. Met angst en beven propte ik de koptelefoon in mijn oren, bang dat weer die zure, alles vernietigende stem naar boven kwam, meejengelend met elk liedje. Over het gelobby en geleuter waarmee het liedje überhaupt in mijn oren kwam.... ik draaide het menu tot de shuffle en stapte op de fiets op weg naar mijn atelier. Op de hoek stond Gram Parsons. Hij wachtte me op, hield me staande en vertelde over de pijn die een liefde je kan aandoen. Mijn fiets werd opgetild. Gram zat achterop en samen vlogen we door de lucht. Over het enge tunneltje, boven het Rijswijkse plein. Hollands Spoor lag ver onder ons.
Gram gaf me een laatste zetje om weer op aarde te landen, moeiteloos in de armen van The Gourds. Dit was andere koek. Met een noodgang gingen we, staande met één been op mijn zadel en het andere spastisch spartelend op de maat van de muziek. Ook het stuur hoefde ik niet vast te houden. Wat moesten de passerende mensen wel denken? Het kon me geen reet schelen. Staande op mijn fiets reed ik richting Daniel Johnston. “Hé Daniel”, schreeuwde ik, “Lang niet gezien!” Ik fietste over de buik van Daniel. Naar boven is geen pretje, maar de troost die het naar beneden rijden gaf was weergaloos. De ware liefde zal je op het einde vinden, zong Daniel. “Tot ziens!”, riep ik, en een paar seconden later zag ik Levon Helm.
Levon! De drummer van The Band, die zo mooi kan zingen. Hij vertelde over een berg in wiens beken hij gezwommen had en in wiens aderen hij gemijnwerkt had. Al het landschap is poëzie! Ook de Megastores. Van Levon naar Bob Dylan. Moerwijk is duister op een grauwe Oost Duitse manier, maar met Bob fluisterend in mijn oor werd het een duister Gotham. In mijn Batmanpak kropen we over de daken naar mijn atelier. Dank Bob, dank Gram, Gourds, Daniel en Levon. Fijn dat jullie laten zien dat muziek het leven leuker kan maken.