Vier heren die ruim 25 jaar lang om de twee weken bij elkaar komen ergens in een overvolle achterkamer aan de Copernicusstraat in Den Haag en dit om geïmproviseerde experimentele muziek te maken. Zwijgend, zonder met elkaar te praten komen ze binnen en pakken hun instrumenten uit en spelen zij vervolgens, anderhalf tot twee uur geconcentreerd door. Iedere sessie wordt op een oude bandrecorder opgenomen, om deze opname na de sessie onder het genot van een borrel, biertje of blowtje terug te luisteren. Na het opvallende zwijgen wordt er vervolgens na de sessie met veel lol gepraat en gediscussieerd over de zojuist opgenomen muziek en over andere minder belangrijke zaken.
Zo komen zij al die jaren trouw bij elkaar om dit, je zou haast kunnen zeggen ‘ ritueel’, te herhalen. Ze beschouwen zichzelf als serieuze muzikanten die er een eigen unieke visie op na houden. Een artvorm zonder disciplines of pretenties. Op een aantal cassettebandjes en cdr-tjes na, die ook nog eens in een zeer kleine oplage rond gaan, hebben maar weinig mensen deze haast mysterieuze meeting kunnen beluisteren. Mijn verbazing was daarom groot toen ik dit alles hoorde over het Copernicus Quartet en mijn verbazing werd nog groter toen ik de gelegenheid kreeg het te beluisteren. Het werd hoog tijd eens met ze te gaan praten over hun muzikale achtergronden en hun onvermoeide drijfveer deze samenkomsten zo lang vol te houden.
Hoe zijn jullie ooit begonnen? Toetsenist Jos Lammers: “Ooit met een grotere samenstelling en met een beetje streng orkest.” Bill Bogaarts (trompet, mondharmonica): “In deze huidige formatie zijn we zo’n 16 jaar bezig. Daarvoor zaten we bij Jan Voets op het atelier in Scheveningen en dat was ook weer een Haagse afscheiding van weer een andere band en daar zijn later Leo en Rolf bijgekomen. Je had toen een zondagband en een zaterdagband. Er is toen een soort ideologische scheiding der geesten ontstaan. Die heeft er toen toe geleid dat we dachten om niet meer te praten tijdens een sessie maar gelijk te beginnen en dan zien we wel wat er van komt.”
Jos: “De zaterdagband wilde ook standaard nummers instuderen. Er komt nu met deze formatie niet echt meer iets van bijvoorbeeld Blue Monk ofzo om de hoek kijken.” Gitarist Leo Jinssen: “De zondagband had in het begin nog wat oudere nummers, maar die sfeer van aftikken en gecompliceerde akkoorden schema’s en discussies, daar kwamen we gelukkig van los door inderdaad gewoon te spelen en niet te praten.” Bill: We zijn ook stukken een naam gaan geven, zoals ‘fabriek’ of ‘carnaval’, ‘radio’ of ‘wind’. Met die sfeer in je hoofd je eigen muziek benaderen. Laatst hebben we nog roltrappen gespeeld.”
Rolf Meershoek (drums, saxofoon): “Ik kan beter uit de voeten met een begrip als ‘fabriek’, dan dat ze mij een akkoordenschema voor m’n neus houden. Deze begrippen waaien zo in de jaren voorbij, zonder dat er een code voor bedacht of voor opgeschreven werd, die ontstaan gewoon en benoemen we het bijvoorbeeld ‘fabriek’ of ‘wind’. Puur om de sfeer te bepalen van de muziek.” Jos: “In het begin had je nog wel eens behoefte aan een vast itempje. Dat gaf wat houvast. Maar dat hebben we nu niet meer nodig. Nu is het allemaal experimenteel geworden.”
Bill: “Een beetje door elkaar spelen is misschien wel leuk, maar je krijgt dan toch allemaal fricties en in die nagesprekken kun je alles tegen elkaar zeggen. ‘Wat deed jij daar nou’ of ‘je zat wel de hele tijd in E te spelen’, nou dan constateren we dat en voor de rest niets.” Heb je dan niet het gevoel van nou dan ga ik volgende keer in D spelen? Jos: “Maar dat is iets wat je nooit lukt, om je voor te nemen iets te gaan doen. Als ik op de fiets hier naartoe kom, dan heb ik wel eens iets in m’n hoofd, maar als ik hier vijf minuten ben is het er al uit. Als je niets met elkaar afspreekt dan kan de een in een sentimental mood zijn en de ander die wil er stevig tegen aan en dat is juist het leuke hoe dat zich oplost in zo’n sessie.”
Rolf: “Soms fronst er iemand z’n wenkbrauwen, en dan denk je, ik weet bij god niet wat ie hiermee bedoeld te zeggen maar ik ga dan maar gewoon door.” Bill: “Je weet na al die jaren wel wat iedereen zo’n beetje kan.” Leo: “Zonder er echt over gesproken hebben zijn we door de jaren heen gewoon muziek gaan maken, en op die manier wen je aan elkaar en schrik je niet van elkaar als er iemand totaal iets anders gaat doen. Er gebeuren best wel een hoop rare dingen in zo’n sessie. Het voordeel is, dat als je al zolang samen speelt merkt dat fricties en ego’s gewoon verdwijnen. Een grote Mindmelt.” Bill: “Er werd in het begin best wel moeilijk gereageerd op onze muziek, maar wij hadden er pret in en dan heb je niet zo’n behoefte om live op te treden. Maar we beschouwen onszelf wel als muzikanten en wat we doen nemen we serieus.”
Hebben jullie nog persoonlijke voorkeur voor bepaalde instrumenten, want ik zag er namelijk best wel veel staan. Leo: “Ik speel hoofdzakelijk gitaar.” Rolf: “Ik ben begonnen met saxofoon en ik ben langzamerhand meer percussie gaan spelen. Dat trekt me meer en zo nu en dan waag ik een uitstapje op de saxofoon.” Bill: Ik speel trompet. En mondharmonica natuurlijk.” Jos: “Ik heb een fikse hoeveelheid aan toetsen tot mijn beschikking. Orgel, synth, piano, accordeon en blaaspiano.”
Hebben jullie ooit een huiskamerconcert gegeven voor publiek? Leo: “Nee, dat gaat een beetje moeilijk hier. Het is een beetje overvol met al die instrumenten erbij, dus dan moeten ze op de gang staan of in de tuin.” En jullie worden geïnspireerd door jazz, popmuziek en door etnische klanken? Bill: “Ja, je brengt die dingen in die je onlangs gehoord hebt. Jos is bijvoorbeeld jazz liefhebber en Rolf houdt van pop en etnische muziek. Leo luistert het liefst blues, rock en een beetje jazz en ik moderne klassieke muziek.” Jos: “Daarom is het met die verschillende invloeden ook iedere keer weer anders.”
Wat voor band zijn jullie nu eigenlijk? Bill: “Ik hoorde een tijd geleden een radioprogramma over flamencomuziek in de oude vorm, ergens in een dorpje in Spanje. Daar kwamen mannen één keer in de zoveel tijd bij elkaar en die begonnen dan te drinken voordat ze speelden en dan pakte iemand een gitaar en weer iemand anders ging zingen. En het maakte niet uit of ie onder invloed in een verkeerde toonsoort speelde, maar de oude mannen van het dorp vonden wel dat dit de mooiste flamenco was en dat je jezelf eigenlijk verkrachtte als je het toneel op ging. Dan werd het te veel gepolijst volgens hen. Wij zijn zo’n soort band. Maar ik denk dat we dit ook op toneel kunnen hoor. Ik noem onze muziek ook wel eens gekscherend Haagse etnische muziek of wel bio jazz.” Hoe lang denken jullie nog door te gaan? Gezamenlijk (gelach): “Tot de dood er op volgt...”