Ondergronds met Jan Borchers (2)

Codes vanuit de Bunker deel 1

Jan Borchers, ,

De Haagse organisator, muzikant en programmeur Jan Borchers staat midden in de huidige experimentele en underground scene. Speciaal voor 3VOOR12 Den Haag zal Jan markante figuren uit de underground gaan belichten, met de nadruk op de mens achter de muzikant. Vandaag het eerste deel van het uitgebreide interview met muzikant en platenbaas Guy Tavares, bekend van onder andere de band Orange Sunshine. Morgen volgt deel twee.

Codes vanuit de Bunker deel 1

De Haagse organisator, muzikant en programmeur Jan Borchers staat midden in de huidige experimentele en underground scene. Speciaal voor 3VOOR12 Den Haag zal Jan markante figuren uit de underground gaan belichten, met de nadruk op de mens achter de muzikant. Vandaag het eerste deel van het uitgebreide interview met muzikant en platenbaas Guy Tavares, bekend van onder andere Orange Sunshine. Morgen volgt deel twee. Ik ontmoet Guy Tavares in het voormalig ministerie van buitenlandse zaken aan de Casuariestraat waar hij zijn muziekstudio heeft. Via een nauw trappetje bereiken we de kelder waar we tussen alle opnameapparatuur, de vele versterkers en speakerboxen een geschikte plek zoeken. Om ons heen bevindt zich een bonte verzameling aan apparatuur, meer dan veertig jaar geschiedenis van de muziek in al zijn materiële vormen. Guy Tavares werd op 7 april 1969 in Den Haag geboren. In hem verenigen zich Portugees, Nederlands en Indonesisch bloed. Hij groeide op in Alphen aan de Rijn, studeerde biologie, filosofie en prehistorie aan de Universiteit van Leiden en werd uiteindelijk muzikant en eigenaar van twee platenlabels: Motorwolf en Bunker Records. Guy woont samen met zijn vriendin Dorien en is vader van drie prachtige zonen, Rui, Boris en Driss (7, 4 en 2 jaar). De naam Guy Tavares wordt al snel verbonden met het legendarische ongrijpbare technocollectief Unit Moebius (1993-1997), dat de DIY (doe-het-zelf) uitgangspunten van de punkbeweging toepaste op de dancewereld en verantwoordelijk is voor het ontstaan van een hele scene van lo-fi acid en techno in Nederland via hun labels Bunker en Acid Planet. Maar Guy’s beginpunt ligt een stuk verder terug in de tijd. “Op mijn zevende jaar ben ik uit Alphen aan de Rijn naar Den Haag verhuisd. Alphen aan de Rijn is een soort voorstad van Leiden en Den Haag en was in de jaren zestig een aangewezen groeikern voor de woningnood in die twee steden. In Alphen groeide ik op tussen de jaren zestig flats die voornamelijk bevolkt werden door eikels. Ik wist niet hoe snel ik daar weg moest komen en toen de mogelijkheid zich aandiende ging ik. Je moet weten, ik heb het syndroom van Asperger (een vorm van autisme) en daarmee heb je als kind een behoorlijk groot probleem. Gelukkig ontwikkelde ik wel communicatieve vaardigheden en bleek ik goed te kunnen leren. Maar deze ontwikkelingen zijn pas op mijn vijftiende jaar op gang gekomen. Voor die tijd was ik doodsbang voor mensen en sprak ik alleen met intimi en familieleden. Met mijn leeftijdsgenoten had ik helemaal niets gemeen.” “Als kind had ik een hekel aan muziek, wat nu misschien vreemd lijkt, maar muziekles op school vond ik verschrikkelijk. Wat mij als autistisch jongetje wel fascineerde was het ‘multiculturele’, zoals men dat tegenwoordig noemt. Die belangstelling kwam niet uit de lucht vallen. Mijn familie woonde verspreid over de wereld: een deel woonde in Indië en een ander deel in Portugal. Al gauw wist ik heel veel van andere culturen. Ik keek graag naar documentaires over verre landen en kwam daardoor in aanraking met de muziek uit die streken. Zo leerde ik de Indiase ragamuziek kennen en de Arabische klassieke zang. Een belangrijk deel van mijn muzikale opvoeding nam mijn Indische familie voor haar rekening. De gamelanbandjes die mijn ooms meenamen uit Indonesië vond ik prachtig. Het waren allemaal kwartnoten die je hoorde. De Westerse muziek heeft helemaal geen kwartnoten alleen maar halve noten. Indiërs en Arabieren kennen een lange traditie van kwartnoten. Deze klinken misschien vals in de oren van de West-Europeanen, maar ze zorgen voor heel veel spanning en diepte. Daarbij werken muzikanten in die culturen graag met boventonen, zoals bij de gamelanmuziek waarin alleen maar boventonen klinken. Orkesten met louter klankschalen die dromerige boventonenmuziek speelden, daar raakte ik echt opgewonden van.” “Ik haatte popmuziek, maar een nog grotere hekel had ik aan kindermuziek. De kinderliedjes die ik op school moest leren, ik haatte ze! Als ik op school een liedje moest zingen hield ik stijf mijn mond, het kon me niet schelen of ik straf kreeg. Wel werd ik helemaal rustig van de muziek uit Indonesië of uit India, van Arabische muziek of van de Fado-muziek van mijn moeder uit Portugal. Later ging ik ook Braziliaanse muziek en Chinese muziek waarderen. Op mijn twaalfde kreeg ik een kleine radiocassetterecorder. Dankzij de hoge ligging van de flat waarin ik woonde kon ik met dat apparaat Jamaicaanse dub-reggaemuziek ontvangen, die werd uitgezonden door piratenzenders in de grote steden, met name in Amsterdam en Den Haag. Een Amsterdamse zender, Satellite Empire (http://satellite-radio.hyves.nl), draaide alleen maar de allervetste dub. Zware, loeizware dub-reggae. Ondanks de verschrikkelijk slechte ontvangsten was dit de eerste muziek waar ik toen, op mijn twaalfde, aandachtig naar luisterde en ook opnam op mijn cassetterecorder.” “De programma’s uit Amsterdam bereikten mijn oor onder luid gekraak en met het geluid van de verkeerstoren van Schiphol er doorheen. Ik ervaarde deze dub-reggae als een soort baarmoeder. Loom, duister, maar ook veilig. Wat wil je nog meer als autistisch jongetje, lekker in de baarmoeder, afgesloten en veilig. Poe/poe-poe/poem poem/poe/poe-poe/doem doem. Dat was gewoon fantastisch. Vanaf dat moment ging ik fanatiek muziek luisteren en ontdekte ik steeds meer piratenzenders en bijzondere radio-uitzendingen, zoals die van John Peel en de VPRO. Vanaf die tijd verkende ik, hoe jong ik ook was, het hele spectrum van de underground muziek. Het ging allemaal razendsnel. Maar gelijk gestemde mensen kende ik niet, uitgaan deed ik niet, daar was ik te jong voor. Waar je platen kon kopen wist ik ook niet. Niemand kon mij vertellen waar ik platenwinkels kon vinden en, wat belangrijker was, ik had er ook geen geld voor. Ik kreeg toen (het was 1981) maar één gulden zakgeld per week.” “Van de dub-reggae kwam ik via Duitse documentaires bij de hiphopcultuur, breakdance en graffiti uit de South Bronx van New York terecht. Grandmaster Flash and The Furious Five hadden in 1982 een hit met ‘The message’. Een stapje verder en ik ontdekte de electric boogie- en breakdancemuziek uit New York, de industriële muziek, punk en new wave. Op mijn 12e zag ik bij het bekijken van een tv-documentaire over een kraakpand in Amsterdam een punkband optreden. De woede die deze punks op het podium uitstraalden herkende ik zo goed, dat ik vanaf dat moment dacht: zo ben ik ook. Eigenlijk wilde ik in die tijd iedereen vermoorden. In mijn jongensjaren had ik al het idee gehad om biologie studeren en met die kennis het ultieme biologisch wapen uit te vinden om de mensheid uit te roeien. Het was de gedachte van een autist, maar het illustreert mijn kwaadheid. Steeds meer raakte ik geïnteresseerd in punkmuziek en in hardcore, vooral de Amerikaanse hardcore, de agressieve hardcore. Punkmuziek uit Engeland vond ik eigenlijk al weer te poppie en te rock ’n’ roll. Dat leek te veel op de lievelingsmuziek van die eikels die mij wekelijks en soms zelfs dagelijks in elkaar sloegen.” “In mijn ‘punkperiode’ had ik nog geen instrument aangeraakt. Ik kende ook nog geen mensen met wie ik zou kunnen spelen. Ik kende niemand. Ik sprak niet met mensen, behalve met die ene andere debiel uit mijn klas. Ik durfde niet eens een winkel in te gaan om iets te kopen. Ik werd elke dag bedreigd op straat, soms probeerden ze me in elkaar te slaan, omdat ik een punk was en elke dag werd ik uitgescholden. Ik merkte geen verschil tussen mijn vroeger bestaan als een klein autistisch kind en dat van een punker. Voor mij was de hele wereld buiten mijn eigen huis een vijandige wereld. Maar op een goede dag verschenen er ook punks op school, en die vroegen mij zowaar of ik in hun band Future Fear wilde meesspelen. “Oké”, zei ik toen, “ik wil wel drummen.” Ik had nog nooit een drumstel aangeraakt, maar ik zette door. We haalden een grote kartonnen doos bij een tv-zaak en daar ging ik op drummen, à la minute. Ik had al die hardcore-muziek in mijn hoofd, en wist intuïtief hoe ik moest drummen. “Binnen luttele maanden rolde ik de punkscene in. Ik ging naar concerten, ging voor het eerst in mijn leven uit, leerde mensen kennen die mij accepteerden zoals ik was en voor wie ik niet bang hoefde te zijn. Binnen een half jaar mocht ik een drumstel lenen en na een paar maanden kocht ik van mijn spaarcenten een eigen drumstel. Op mijn zestiende organiseerde ik mijn eigen optreden. Eindelijk had ik een sociaal leven! In de achterruimte van het jongerencentrum in Alphen aan de Rijn organiseerde ik de eerste punkconcerten. Met de toenmalige gitarist van het hardcorebandje Future Fear gaf ik in 1985 en ‘86 cassettes uit van bandoptredens die we daar opnamen. We noemden ons cassettelabel Rock en Rijnstreek Tapes. Na Future Fear ging onze band verder onder de naam Moengo Tapoe. Onze muziek liet zich omschrijven als doomrock, een kruising tussen noiserock en Black Sabbath, richting Godflesh.” “In 1987 kwam de house. Acidhouse, een muziekstroming die in de jaren '80 in Chicago ontstond, en Detroit-techno, hebben ongeveer dezelfde baarmoeder-sound als de dub-reggae, maar de robotsound van de electric boogie valt er vrijwel mee samen. Als dj in de Alphense disco’s draaide ik toen al acidhouse, maar daar maakte ik me niet erg populair mee. Ik studeerde in die tijd nog biologie in Leiden, maar dat werd niets. Ik ben toen in Den Haag gaan wonen waar ik me genoodzaakt zag een woonruimte te kraken. Zoetermeer, Alphen aan de Rijn en Leiden hadden een hardcore-scene. In Den Haag was die er niet, maar je had er wel een bijzonder agressieve punk-scene. Die punks moesten niets van hardcore-punks weten, dus sloegen ze hun rivalen letterlijk in elkaar. Daarom zijn veel hardcore-punks noodgedwongen naar Leiden verhuisd, weg uit Den Haag. De punks volgden de omgekeerde route, van de voorsteden naar Den Haag, en kwamen daar in de kraakscene terecht. Die scene was beduidend anders van opzet en karakter dan in steden als Amsterdam en Leiden, minder politiek vooral. In Den Haag was de kraakscene niet eens georganiseerd. Ze was een vage, schimmige verzameling van junks, psychoten en criminelen. Maar daardoor was ze ook weer extreem vrij. Wat in Amsterdam ‘niet kon’, politiek incorrect of ‘te disco’ werd bevonden, kon hier wel. Maar in alle kraakpanden in Nederland gold toch dat elektronische muziek ‘fout’ was. Daardoor kon je in een kraakpand nooit een technoparty geven.