Arthur Ebeling ziet het niet altijd zitten

"En verder heb ik een rotleven"

Lilian van Dijk, ,

De Parade is vertrokken naar Utrecht. Ook daar zal Arthur Ebeling een optreden doen, op vrijdag 20 juli. ‘The old man of the Parade’ is al sinds jaar en dag met één optreden per stad te zien op het reizend theaterfestival.

"En verder heb ik een rotleven"

De Parade is vertrokken naar Utrecht. Ook daar zal Arthur Ebeling een optreden doen, op vrijdag 20 juli. ‘The old man of the Parade’ is al sinds jaar en dag met één optreden per stad te zien op het reizend theaterfestival. Arthur Ebeling ziet in 1955 in Amsterdam het levenslicht. Op zijn negende maakt hij kennis met de gitaar. Zijn eerste band heet Sail. Een van zijn medemuzikanten is Bertus Borgers. Na in tig andere bands met meer of minder grote beroemdheden te hebben gespeeld, begint hij in 1984 met zijn meest succesvolle onderneming: de rockabilly band Jump! Dickie Jump!, ontstaan op de voorganger van De Parade, Boulevard of Broken Dreams. In 1988 gaat hij solo verder. Zijn inspiratiebronnen Hij heeft merkbaar veel geluisterd heeft naar muzikanten als Ray Charles, Tom Waits en Eddie Cochran. Hij heeft sinds die tijd vier cd’s gemaakt, waarvan Dreams uit 2000 de meest recente is. Voorafgaand aan zijn optreden op de Parade in Den Haag zit de artiest in zijn eentje in de Douwe Egbertstent twee kopjes espresso naar binnen te werken. “Voor mij een pepmiddel,” geeft hij toe. Hij steekt er nog eens een sigaretje bij op. Een geschikt moment voor een interviewtje. Echt een vlotte prater is hij niet. Hij treedt de wereld tegemoet met een flinke dosis cynisme en zwartgallige humor. Hij staat al heel lang op de Parade, vertelt hij. “Vanaf 1984. Ik denk dat ik er in al die tijd twee keer niet speelde. Omdat ik me te goed voelde of zoiets. De eerste keer trad ik op met een vriend van me. Jan (Robijns) op piano, Arthur op gitaar in wat nu Café Correct en toen de Bogentent heette. Ik was al wel muzikant, maar hier kunnen aardige dingen ontstaan.” Hij doelt op de band Jump! Dicky Jump!.De Parade heeft iets speciaals voor hem. “Met zo’n karretje het terrein op,”mijmert hij. “De Parade verschilt van de rest van Holland, waar alles in hokjes is verdeeld. Hier loopt oud en jong door elkaar.” Dat hij, zoals hij beweert, zo’n 140 keer per jaar speelt, is niet gelogen. Alleen al in de zomermaanden treedt hij een keer of dertien per maand op. Soms in het kleine kroegje op de hoek van de straat, maar dan weer vier keer achter elkaar op het gerenommeerde festival Oerol. Zelfs een buitenlandse tour staat op de rol. “Van 22 tot en met 29 juli ga ik naar Engeland.” Toch geen onverdeeld genoegen. “In Dover zitten alle hotels vol. Moet ik weer naar een kennis in Midden Engeland,” moppert hij. Veel verdient het muzikantenbestaan niet: ”Ik kan er net van leven.” Met een grijns op zijn gezicht showt zijn kapotte, uitgewoonde regenjas. “Mensen zeggen: ‘Dat je nog in dat ding rondloopt! Geen gezicht.’” Arthur speelt graag op de Haagse Parade: “Hier komen de leukste mensen. Die gaan echt een voorstelling uitzitten. In Amsterdam praten ze er doorheen.” De meest memorabele keer was een jaar of drie geleden, toen hij in een uitpuilend Café Correct optrad. ”Het begon te regenen en te hagelen. Iedereen kwam in de Bogentent schuilen.” Hij voegt eraan toe: “En verder heb ik een rotleven. Maar het kan altijd nog erger. Sommige mensen hebben het aan hun rug.”