Bliksems! (26)

Tijd voor nieuwe hokjesgeest!

Arthur Crucq, ,

Er is weer een pamflet verschenen in de reeks die het tij van culturele verarming probeert te keren. ‘Je moet niet doen alsof alles hetzelfde is’ van Jacques Kruithof (1) . Een pleidooi tegen de modieuze neiging om alle kunstdisciplines op een hoop te gooien en even waardevol te vinden. Geen onderscheid tussen Bauer en Bach. De boosdoener? De populaire cultuur waaronder dus ook de popmuziek.

Tijd voor nieuwe hokjesgeest!

Er is weer een pamflet verschenen in de reeks die het tij van culturele verarming probeert te keren. ‘Je moet niet doen alsof alles hetzelfde is’ van Jacques Kruithof (1) . Een pleidooi tegen de modieuze neiging om alle kunstdisciplines op een hoop te gooien en even waardevol te vinden. Geen onderscheid tussen Bauer en Bach. De boosdoener? De populaire cultuur waaronder dus ook de popmuziek. In de jaren tachtig was er tenminste nog een duidelijk onderscheid tussen wat ‘fout’ en ‘goed’ was. Hoog tijd voor een terugkeer van die hokjes, want het geen onderscheid durven maken getuigt van een laffe houding. De overigens nogal betuttelende titel van het pamflet van Kruithof deed me onmiddellijk terug denken aan het popdebat van twee weken geleden waar ik toch nog een keer op terug wil komen. De deelnemers aan het debat slaagden er na tien minuten in popmuziek als populaire muziek te definiëren en het was, als ik mij niet vergis, de directeur van het Paard van Troje zelf, die het vervolgens alleen nog maar over muziek wilde hebben. Een wat al te gemakkelijke oplossing voor een op zichzelf interessante vraag. Popmuziek als muziek definiëren is echter te simpel en leidt binnen de discussie tot een doodlopende weg. Elke liefhebber van popmuziek met een beetje oren hoort namelijk dat er verschillen zijn. Zowel qua stijl als ook kwalitatief. Waarom zou je die niet mogen benoemen? Dat is juist verhelderend. Maar het is tegenwoordig nu eenmaal de gewoonte om te doen alsof dergelijke verschillen er eigenlijk niet zijn. Laat staan dat ze er toe doen. Je kunt angstvallig elk onderscheid tussen bijvoorbeeld Sonic Youth en Jantje Smit proberen te vermijden maar dat is zowel een miskenning van de kwaliteiten van Sonic Youth als van die van Jantje Smit. Toch is deze houding vanaf de jaren negentig gemeengoed geworden. In dat verband is het aardig om het boekwerkje ‘De geschiedenis van 't Paard…’ van Robert-Jan Rueb (2) er eens op na te slaan. In dit boekje uit 1997, destijds uitgegeven ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van toen nog het Paard, verwondert de toenmalige directeur Pim Jonker zich al over de culturele verwarring die om zich heen begint te grijpen. Aanleiding is het optreden uit 1996 van Vader Abraham op het ooit zo cultureel en alternatief verantwoorde podium. Aanvankelijk bestond er de vrees dat het publiek de beste man zou wegfluiten maar niets was minder waar. Het optreden van Vader Abraham werd een enorm succes en een van de hippe meiden uit het publiek kroop zelfs op de schoot van de beste man om een liedje mee te zingen . We bevonden ons dan ook halverwege de jaren negentig en met dank aan de Easy aloha’s en Mike Flowerpops is ‘camp’ of ‘kitsch’ juist helemaal ‘hot’. De zogenaamde Easy tune party’s, waar stevig wordt geswingd op jaren zeventig hammondorgel-platen, schieten als paddestoelen uit de grond. Ik heb er uitgebreid aan meegedaan en vond het geweldig leuk. Het was alsof er een correctie nodig was op de toch wat starre jaren tachtig waarin je als punker onmogelijk op disco mocht dansen of als kakker niet met wavers omging. Vader Abraham, symbool van duffe Hollandse niets-aan-de-hand gezelligheid, moest op dat heilige der heiligen, het podium van ons eigen Paard. De hokjesgeest was definitief gebroken! Het neerhalen van de hokjesgeest is wellicht ook een typisch fenomeen voor het einde van de vorige eeuw. Het bestaan van een zogenaamde goede smaak tegenover minder hoogwaardige cultuuruitingen, impliceert immers een ideologie die zegt dat het kennis nemen van bepaalde als hoogwaardig gedefinieerde cultuuruitingen, zal leiden tot het ontstaan van een betere mens. Met ideologie hebben we in de twintigste eeuw niet zulke beste ervaringen gehad. Bovendien waren de traditionele scheidslijnen tussen hoge en lage cultuur niet bruikbaar meer. Als je kijkt naar de enorme technologische ontwikkelingen die eind vorige eeuw tot nieuwe stijlen en mengvormen in de popmuziek en de kunsten hebben geleid, dan blijkt dat de traditionele opvattingen hun geldigheid hadden verloren. Maar wat blijft er over wanneer de goede smaak eenmaal van haar sokkel is gevallen? Waarop baseren we onze voorkeuren wanneer we geen onderscheid meer willen of durven maken tussen kwaliteit of tussen stromingen en soorten muziek? ‘Als het maar goed voelt’ of ‘als ik maar lol heb’, zijn de vaak gehoorde antwoorden. De huidige cultuurconsument lijkt het vooral om beleving te gaan. Het is een continue jacht naar stimuli en effecten die een kortstondig gevoel van opwinding en bevrediging teweeg brengen. Een levenshouding waar de markteconomie aardig mee uit de voeten kan. Wethouder Klijnsma heeft de schijn die tijdgeest goed aan te voelen wanneer zij zegt dat een goed popklimaat ertoe moet leiden dat een ieder in Den Haag met plezier popmuziek kan maken of beluisteren. De nadruk ligt op plezier. Alles moet dus vooral leuk zijn. Net als in het pretpark. ‘Is daar dan wat op tegen?’ Daar is eigenlijk niets op tegen, behalve één cruciaal gegeven. Je kunt alleen maar ‘leuk’ ervaren wanneer je dat afzet tegen ervaringen die niet leuk zijn. Wanneer alles dus leuk is verdwijnt de relatie met het niet leuke en dus de betekenis van het leuke. Wanneer we geen onderscheid maken tussen verschillende soorten popmuziek en geen kwaliteitsverschillen erkennen en alleen maar kijken naar hoe iets voelt en of het leuk is, dan wordt popmuziek een waardeloos iets. (1) Kruithof, J., Je moet niet doen alsof alles hetzelfde is, Amsterdam, 2006 (2) Rueb, R.J. De geschiedenis van 't Paard (al dan niet) van Troje van de Prinsegracht 1972-1997 / ; met een naw. Pim Jonker ; en een bijdrage van Leo van Druten, Den Haag, 1997