Muziektijdschrift Oor bestaat deze maand 35 jaar en pakt op 12 oktober uit met een 40 pagina’s tellende special over Herman Brood. Hoe groot is het gezag eigenlijk nog van het ooit onaantastbare tijdschrift voor de muziekliefhebber? En hoe heilig zijn iconen als Herman Brood? Mythevorming en autoriteit zijn net als in de andere kunsten ook in de popmuziek inmiddels gangbaar geworden. De mythe wil volgens velen dat Herman Brood de enige ware rock ’n roller is die Nederland ooit gekend heeft. Toch is zelfs zijn dood minder rock ’n roll dan de mythe ons wil doen geloven.
Toen de weduwe van keizer Augustus een beeld ter ere van haar man liet oprichten in de Villa Primaporta moest dit beeld voldoen aan de mythe die rondom de eerste keizer van het Romeinse rijk was ontstaan. Augustus zag er in het beeld jong en sterk uit en op zijn schild stonden zijn heldendaden gegraveerd. De ideeën over waar een goede keizer aan moest voldoen verspreidden zich snel door het rijk en de mythe wilde al vlug dat de keizer gelijk stond aan de Goden. De mythe moest ook in de beelden tot uitdrukking komen en navolgende keizers lieten zich op een soortgelijke wijze uitbeelden als Augustus.
De popmuzikant is ook slachtoffer van dergelijke mythevorming en de basis daarvoor is gelegd in de jaren vijftig. Het was rock ’n roll om dingen te doen die volgens de goede zeden niet mochten, zoals heupwiegend dansen als Elvis. Het was rock ’n roll om lawaaierige muziek te maken en het was rock’n roll om te drinken of drugs te gebruiken. In tegenstelling tot je ouders moest je in de jaren vijftig natuurlijk vooral niet stijf en autoritair zijn. Ongetemdheid en antiautoritair gedrag waren het adagium. De mythe van de rock ’n roller werd geboren. Hij (want het was en is nog steeds vaak een hij) maakt harde muziek, gedraagt zich ongetemd, drinkt of gebruikt drugs en doet dingen die aanstoot geven.
Dat deze mythevorming voet aan de grond kon krijgen heeft alles te maken met het feit dat gezaghebbende figuren deze mythe versterken en bevestigen. De antiautoritaire generatie van de jaren zestig bevestigde evenals de punkgeneratie dit beeld, alhoewel punks de vrije liefde vervingen voor ongebonden uitzichtloosheid en hasjiesj en LSD voor heroïne en speed. De rock ’n roll mythe bleef echter in stand en het was in de late jaren zeventig dat Herman Brood tot icoon uitgroeide. De oprichters van de Oor zijn allemaal kinderen van antiautoritaire generaties en hun iconen worden nog steeds geprezen. Bob Dylan, Lou Reed, The Stones. Er kan geen album van deze lieden verschijnen of er wordt uitgebreid over geschreven en bewierookt. Datzelfde geldt voor latere grootheden die in de door babyboomers bepaalde canon der popmuziek zijn geïncorporeerd zoals U2, R.E.M. en meer recentelijk namen als Radiohead en Coldplay. Dat deze bands tegenwoordig eigenlijk behoorlijk braaf zijn doet er voor het gemak even niet toe.
In Den Haag kennen we dergelijke iconen in de vorm van de Golden Earring. Er gaat geen discussie over Den Haag als popstad voorbij of er valt wel ergens die eeuwige vergelijking naar dat verleden in de jaren zestig toen Den Haag popstad nummer één was. Dat moet Den Haag vooral weer worden en blijven luidt de eeuwige conclusie. Het is een vervelend trekje van de ‘protestgeneratie’ om alles te herleiden en af te meten aan die uitgekauwde jaren zestig. Alsof die tijd het centrum van de geschiedenis was en haar iconen het centrum van het universum.
De grootste mythe van de rock ’n roll bestaat dan ook uit die protestgeneratie. Deze bleek de afgelopen decennia helemaal niet zo antiautoritair maar zelfs nog sterker aan het pluche te kleven dan de zogenaamde regenten uit de jaren vijftig. Nu zij binnen een paar jaar massaal met pensioen gaan is het gevolg dat we straks met een enorm stel zelfgenoegzame bejaarden zitten opgescheept die nog steeds denken alles wat nieuw en jong is te begrijpen omdat oud worden niet past in het denkraam van de babyboomer.
Ondertussen oefent die verwende groep nog steeds haar macht uit door als generatie met te veel vrije tijd en geld de vrijetijdssector te domineren. Hun kinderen, allen antiautoritair opgevoed, slagen er ondertussen maar niet in volwassen te worden zelfs niet nu ze achter in de dertig zijn. Heimelijk verlangen zij terug naar de verloren kindertijd door als een stelletje infantiele pubers met een gekke pruik op de jaren zeventig feestjes van Wipneus & Pim plat te lopen en te doen alsof ‘ren je rot’ en ‘Pipi Langkous’ tot het meest memorabele behoren dat onze cultuur ooit heeft voortgebracht.
Als dat het resultaat is van de antiautoritaire mythe dan wordt het tijd dat we er afscheid van nemen. En dat geldt zeker voor de mythe van de rock ’n roll. Alsof het een verdienste is dat iemand zich volspuit, slikt en drinkt met allerhande voorradige drugs. En als Brood echt de rock ’n roll dood had willen sterven dan had hij dat geheel in overeenstemming met de mythe wel twintig jaar eerder gedaan. Brood was een mens die vooral veel compassie verdiende, maar de mythe heeft er toe geleid dat hij als popmuzikant en beeldend kunstenaar heimelijk wordt overschat. Ben benieuwd waar die veertig pagina’s die Oor aan hem gaat wijden mee gevuld zijn.
Bliksems! (23)
De mythe van de rock & roll
Muziektijdschrift Oor bestaat deze maand 35 jaar en pakt op 12 oktober uit met een 40 pagina’s tellende special over Herman Brood. Hoe groot is het gezag eigenlijk nog van het ooit onaantastbare tijdschrift voor de muziekliefhebber? En hoe heilig zijn iconen als Herman Brood? Mythevorming en autoriteit zijn net als in de andere kunsten ook in de popmuziek inmiddels gangbaar geworden. De mythe wil volgens velen dat Herman Brood de enige ware rock ’n roller is die Nederland ooit gekend heeft. Toch is zelfs zijn dood minder rock ’n roll dan de mythe ons wil doen geloven.