De urgentie van looping-violist Liesa van der Aa

‘Ik moet dit doen, ik ben de band’

Tekst: Meindert Bussink | Beeld: Bram Busink ,

Bij de tweede editie van Sonic Soirée op 6 januari liet de charmante Vlaamse Liesa van der Aa met haar viool, loopstation en andere effectpedalen een onuitwisbare indruk achter in de Brakke Grond. Na afloop van haar optreden sprak 3VOOR12/Amsterdam met haar over haar benadering van muziek.

‘Ik moet dit doen, ik ben de band’

De Vlaamse Liesa van der Aa liet op 6 januari bij de tweede editie van Sonic Soirée in de Brakke Grond een onuitwisbare indruk achter. Gewapend met viool, loopstation en diverse andere effectpedalen creëerde deze charmante zuiderbuur een deken van geluid waarmee ze haar publiek dikwijls liet wegdromen, maar ook geregeld liet kennismaken met een duistere nachtmerrie. Na afloop van haar optreden sprak 3VOOR12/Amsterdam met haar over haar benadering van muziek.

We zagen je net met veel loops en gelaagde partijen spelen. Is het niet lastig om dat op plaat te vangen?
‘Ja, dat klopt. Ik ga nu naar Berlijn om mijn debuutplaat op te nemen en het is nog wel een beetje een zoektocht hoe ik de muziek precies vorm zal geven. Tijdens het schrijven ben ik niet zo bezig met of mensen het loopen wel doorhebben of niet. De meeste mensen snappen het toch niet precies, maar dat vind ik ook niet erg. Bij het maken van de plaat probeer ik mezelf te dwingen om niet te denken aan het live concept en wil ik me niet afvragen hoe ik de muziek live ga spelen.’

Het is behoorlijk indrukwekkend wat je doet. Je start niet zomaar vooraf opgenomen samples in. Je speelt de muziek ter plekke in, deze wordt opgenomen, direct afgespeeld en vervolgens neem je daarover weer nieuwe lagen muziek op. Vaak ook nog met variërende effecten eroverheen.
‘Haha, dat heb je goed gezien! Het is ook best wel moeilijk om ontspannen te spelen. Alles is namelijk mijn verantwoordelijkheid. Als je ook maar een klein foutje maakt, dan komt dat telkens weer terug. Ach ja, dat hoort er dan ook wel weer bij. Ik doe mijn uiterste best om die machine ook echt als een muziekinstrument te beschouwen. Ik kan er bijvoorbeeld drie-noten akkoorden mee opbouwen, maar dat zijn dan nog niet echt moeilijke akkoorden. Dat is dan helaas weer de beperking van bouw van de viool.’

De manier waarop jij gebruik maakt van loops met je viool zie je niet vaak. Hoe is dat zo gekomen?
‘Ik maak niet gebruik van loops omdat het indrukwekkend of zo is, maar gewoon uit noodzaak. Ik moet iets hebben waarmee ik iets kan opbouwen. De viool als instrument heeft dus zoveel beperkingen en sluit daarmee zoveel uit, dat juist die beperking tot dergelijk creatief gebruik kan leiden. Ik speel ook heel graag met andere muzikanten en bepaalde lijnen zouden ook best vervangen kunnen worden door een gitaar of een drumstel, maar dat klinkt dan ook echt anders. Het klinkt gewoon te eigen om het door andere instrumenten te laten spelen.’

Naar welke muziek luister ja zelf? Ook looping-muzikanten zoals Andrew Bird bijvoorbeeld?
‘Andrew Bird ben ik al wel beu. Ik heb natuurlijk naar zijn muziek geluisterd en heb hem ook al een aantal keren in België gezien. Ik heb zelf een klassieke scholing gehad en in mijn eigen muziek ben ik dan ook op zoek naar een manier om deze te kunnen gebruiken. Ik hou enorm van klassieke muziek en heb heel mijn leven daar naar geluisterd, maar ik luister bijvoorbeeld ook graag naar Lou Reed, PJ Harvey en Nick Cave.’

Hoe lang ben je precies bezig met dit concept?
‘Ik ben al wel een aantal jaren bezig, maar echt op deze manier nog maar een jaar. Ik speelde al wel met andere muzikanten, maar toen ik het nummer Mozart schreef, merkte ik dat het een beetje een buitenbeentje was. Ik voelde toen echt zoiets van: ‘Dit moet ik doen, ik ben de band’. Vervolgens heb ik die andere nummers een beetje herschreven en gearrangeerd naar dit concept.  Ik vind het trouwens wel belangrijk dat het allemaal niet te lang duurt. Als ik een strofe aan het zingen ben, dan moet er wel voordien of erna op knoppen gedrukt zijn. Als ik tijdens een strofe aan het zingen ben, dan is dat echt  voor het publiek, denk ik dan. Vroeger was ik meer bezig met soundscapes en toen bleef het allemaal een beetje arty farty. Ik vind het echt belangrijk dat ik de muziek ook echt voor het publiek maak.’

Volg je tijdens het schrijven van nummers meer de regels van de popmuziek of eerder van de klassieke muziek?
‘Ik ben niet echt een singer-songwriter. Ik kan niet echt liedjes schrijven en ik krijg ook wel eens te horen dat mijn nummers niet echt af zijn. Dan denk ik: ‘Jawel’, het is gewoon wat het is. Je moet er op zich geen structuur in zoeken, maar er zit op zich wel kei-veel structuur in. Soms is er wel een typisch ABAB-refrein, maar dat hoeft wat mij betreft niet. Ik merk nu wel in de studio in Berlijn dat ze soms met handige adviezen komen: ‘Als je nu eens dat daar zet, en dat daar weer terug laat komen, dan wordt het voor de mensen ook wat herkenbaarder’. Het wordt dan in een bepaalde vorm gegoten waarvan men wel de code van kan begrijpen. Dat is nu vaak de uitdaging, om die juiste code te vinden dat het publiek het gevoel heeft dat het oké is.’