‘Schrijvers en muziek’. Het was dit jaar het thema van de jaarlijkse boekenweek. In dat kader, maar ook in het kader van ‘boor eens een ander publiek aan’, trok ik er onlangs op uit met schrijver Thomas Verbogt en dichter Arthur Lava. Een tourtje door Amsterdam, waarbij reguliere venues links bleven liggen. Het organiserende orgaan had er het etiket ‘Bye Bye, een musikaal-literair programma’ op geplakt (ja, met een s).
Maandagmiddag. Guur maartweer. Ik ben aan de late kant. Met het zweet nu al onder de armen stuif ik met mijn fiets de oprit van Zorgcentrum Flevohof op. In grootletterschrift lees ik ‘AFSCHEIDSCENTRUM’ op de gevel. Moet ik hier zijn? Dat begint goed. Mijn recentste cd mag dan wel Bye Bye heten, over optreden voor dodemansoren heb ik met mijn boekingsbureau nog niet gesproken.
Gelukkig zie ik naast de ingang van het mortuarium een raam, met daarachter wat grijswit, bewegend haar. Leven!
Binnen zit een hevig verwaaide Thomas al op mij te wachten. Het is lang geleden dat ik ergens op ziekenbezoek ben geweest, schiet het door mijn hoofd. De dienstdoende activiteitenbegeleidster neemt ons mee naar de theaterzaal. “De dames hebben er momenteel nog gymnastiek, maar jullie kunnen vast even naar binnen gluren”, zo deelt zij ons zorgzaam mee.
Door een kier zien wij stokoude vrouwen met loszittende kleding een soort yoga voor beginners doen. Hier vindt over een uur een kolkende show plaats waarin literatuur en muziek elkaar naar grote hoogten zullen doen opstuwen. Waarin schrijver Verbogt op een door een zender gestuurde surfplank over de hoofden van het uitzinnige publiek golft en ondertussen virtuoos voorleest uit zijn verhalenbundel Zo gaan die dingen, terwijl laserbommen ontploffen, glimmende danseressen heupzwaaien in gouden kooien en singer-songwriter Treffers Verbogt’s voordracht ondersteunt met een eindeloos Wagneriaans slotakkoord op gitaar.
Not.
De bibliotheek waar het optreden op papier zou plaatsvinden is in geen velden of wegen te bekennen. De luttele oudjes van zorgcentrum Flevohof zijn bovendien vooral afwezig in deze veel te grote toneel- annex gymzaal. Waarschijnlijk een after lunch-dipje. Of in de olie door het drinken van te grote hoeveelheden advocaat of jenever: de drankkaart van dit centrum kan namelijk gemakkelijk tippen aan die van een goed restaurant. Het lijkt wel een klandestiene slijterij. Thomas neemt meteen maar een oude-Cola om zijn opkomende longontsteking het hoofd te bieden.
Mijn optreden is er éen van het delicate soort: nieuwe Nederlandstalige liedjes als Ook Jij Moet Sterven en Pispaal in de Wind moet ik uit voorzorg achterwege laten. Al zit meer dan de helft van de tien aanwezige ouderen te dommelen, ik wil de andere helft niet aan het schrikken maken. Die mensen willen ook wel eens wat onbezorgd vertier. Gemoedelijkheid.
Eén mevrouw is opvallend aanwezig. Zij praat voortdurend, op luide toon, en vraagt meerdere malen aan de knikkebollende man naast haar of het nu al afgelopen is. Een iets kwiekere dame komt ons in de pauze vragen of ik alsjeblieft niet zonder microfoon kan optreden, omdat de anderen mijn akoestische voordracht allemaal ‘echt veel te hard’ vinden.
U vraagt, ik draai. Tijdens mijn liedjes Open Arms, Fade In Fade Out en How to Drain the Swamp? voel ik dat de aandacht van de vijf oplettende bejaarden toeneemt. Melancholie is aan deze leeftijdsgroep natuurlijk wel besteed. Zonder meteen de conclusie te trekken dat ik een nieuwe groeimarkt heb ontdekt, realiseer ik mij dat dit op een of andere manier toch de ‘echte shit’ is. Al begrijpen de oude vrouwen in jurken misschien geen bal van de tekst, de gevoeligheid van de muziek slaat voelbaar over op hun broze oude zieltjes.
Twee nadagen later, in het moderne verzorgingshuis Torendael, wordt de al dan niet heilzame werking van weemoedige popsongs op oudere ouderen bevestigd. Voor een heuse menigte van 75 grijze en witte kapsels doen Arthur Lava en ik een memorabel duo-optreden. Als Lava zijn opbeurende gedichten in de gebiedende wijs met een knipoog op het alweer half duttende publiek afvuurt, ontspruit er in mijn binnenste een lachsalvo. Onbedoeld geeft hij een groep bejaarden in misschien wel de allerlaatste herfst van hun leven een veel te optimistische schop onder de kont. Kom op! Wees trots! Kruip uit je schulp! De toehoorders blijven vooralsnog zitten naast hun kopje koffie en kijken verwonderd naar deze enthousiaste jongeman die zo speels met woorden goochelt.
Als ik een glaasje water ga halen stuit ik in de gang op een wel erg oude mevrouw die de weg kwijt is. “Meneer. Waar ben ik nou?”, vraagt zij mij oprecht. Ik begeleid haar vriendelijk richting zuster en besef tegelijkertijd dat haar vraag vandaag ook voor mij opgaat.
Zeker als blijkt dat de helft van de aanwezigen P/G-ers blijken te zijn (ander woord voor dementen). Met aandacht en bijna verheerlijkte toewijding kijken zij toe hoe ik mij een beetje trillend door mijn Mist-repertoire worstel. In de doodse stilte die er valt na het liedje We Should Have Been Stars – volgens menigeen toch een van mijn beste songs – zegt éen van de oude vrouwtjes hardop: “Nou, ik vind het een lied van niks!”.
Weer proest ik het van binnen uit. Onhandig steek ik mijn duim omhoog naar haar, terwijl haar buurvrouw haar vermanend toespreekt: “Dat mag je niet zeggen!”.
Waar ben ik nou?
Boor eens een ander publiek aan
Gastcolumn van Rick Treffers (Mist, Live in the Living), over Schrijvers en Muziek.