Met zijn filmische disco stop je Bassolino, zappend door het Down The Rabbit Hole programma, al snel in het bakje 'zomers gezellig'. Maar er zit een stuk meer achter. Door zijn muziek klinkt de echo van Napels zoals het ooit was – en misschien weer kan zijn. De Napolitaanse producer Dario Bassolino haalt zijn inspiratie uit filmmuziek, politiek erfgoed, en een stad die leeft tussen de pracht van de Middellandse Zee en de rauwheid van sociale ongelijkheid.

Dario Bassolino is geen artiest die zijn muziek op zijn beloop laat. Hij is een componist in de klassieke zin van het woord. Elk detail is uitgedacht en moet exact uitgevoerd worden zoals hij het in zijn hoofd heeft – tot ongenoegen van sommige muzikanten die het voor hem inspelen. 'Ik schrijf zelfs de drumfills uit,' vertelt hij. 'Niet op papier, maar via MIDI. Alles is digitaal geprogrammeerd voordat de muzikanten het spelen. Dat vinden vooral drummers soms moeilijk, want elke drummer heeft zijn eigen stijl, en het zijn vaak drama queens. Maar dit is hoe ik de groove voel. Ze moeten luisteren en studeren.'

Dat klinkt streng. Maar hij bouwt dan ook aan ambitieuze producties. Zijn aanpak doet denken aan filmmuziekcomponisten – niet toevallig. 'De jaren 70 waren de gouden tijd voor Italië,' zegt hij met glinstering in zijn stem. 'Met grote regisseurs als Federico Fellini, Marco Ferreri… En natuurlijk Ennio Morricone, Piero Umiliani, Piero Piccioni. Die sfeer, dat gevoel van grandeur, probeer ik terug te brengen.'

 

Die hang naar het verleden is niet louter esthetisch. Bassolino’s muziek is doordrenkt van politiek bewustzijn – een echo van een generatie die werd gemarginaliseerd door het opkomende kapitalisme in de jaren ‘90. 'De kunstenaars van de jaren ‘70 waren verbonden met links, met vakbonden, met antikapitalisme. Ik kreeg dat ook van huis uit mee. Mijn vader was journalist bij een syndicaatskrant. Zijn verhalen leven voort in mijn muziek.'

Maar de linkse film- en muziekwereld stond onder grote druk. In 1975 werd de Marxistische top-regisseur Pier Paolo Pasolini op gruwelijke wijze doodgeslagen en met zijn eigen auto overreden. Het motief is nooit helemaal duidelijk geworden, maar Italië verloor die dag een links intellectueel kopstuk. In de jaren die volgden verkochten steeds meer kunstenaars hun ziel aan het grote geld, vertelt Bassolino. ‘Toen Silvio Berlusconi de media overnam verdween de ruimte voor kritische cultuur. Er kwam Amerikaanse rommel voor in de plaats. Series, nieuwe helden… en de oude werden vergeten.' Internet bracht een kentering, en Bassolino voelt het als zijn missie om dat erfgoed nieuw leven in te blazen – muzikaal, maar ook als maatschappelijk gebaar.

 

Napels als anker en spiegel

De stad Napels is overal in Dario Bassolino’s werk. Niet alleen als klank, maar als idee. 'Napels is een haven, een smeltkroes. We zijn geen Italianen zoals de mensen in Milaan dat zijn. We zijn Zuidelijk, warmbloedig. Onze taal lijkt meer op Spaans dan op Italiaans. De stad is warm, de mensen leven op straat tot laat. Muzikaal voelen we een bijzondere connectie met Brazilië.'

Maar Napels is ook een stad van diepe ongelijkheid, zegt hij. 'Het is een eeuwenoud probleem: het noorden van Italië is veel rijker dan het zuiden. De staat laat mensen hier in de steek. Geen banen, slechte scholen, gebroken straten. Dan is het logisch dat jongeren hun toevlucht zoeken bij de Camorra. De Camorra doet wat de staat niet doet: werk bieden, een gevoel van veiligheid. Dat is geen excuus, maar wel een verklaring.'

De naam die hij als artiest gebruikt, is geen toeval. Het is zijn echte achternaam, Bassolino – maar het is ook nog eens dezelfde als die van Antonio Bassolino, burgemeester van Napels in de jaren negentig. 'Hij is geen familie, maar mijn vader kende hem. Hij was een linkse burgemeester in een tijd dat voetballer Diego Maradona, acteur Massimo Troisi en zanger Pino Daniele het hart van de stad vormden. Voor mij zijn dat mythische figuren. Daarom gebruik ik die naam. Het is persoonlijk, politiek en muzikaal tegelijk.'

Bassolino werkt als muzikant inmiddels internationaal – onder meer met zangeres LNDFK, met wie hij speelde op Montreux Jazz, Primavera en clubs in Parijs, Brussel en Londen. Toch keert hij steeds terug naar Napels. 'Ik wil deze plek niet verlaten. Mijn muziek wordt herkend als Napolitaans. Niet als Italiaans, maar als Napolitaans. Dat betekent iets.'

Hij ziet het als zijn taak om Napolitaanse cultuur opnieuw zichtbaar te maken in de wereld. 'Veel nummers die mensen Italiaans noemen, zijn in feite Napolitaans. Ik wil helpen om dat verhaal voort te zetten – als een soort culturele ambassadeur.' Zijn muziek mengt filmische grandeur, analoge grooves en Zuid-Italiaans temperament. Niet in de stijl van de klassieke Italo disco, zegt hij nadrukkelijk, maar eerder van Pino D’Angio’s meer organische disco, in het Italiaans. 'Italo, daar heb ik niets mee. Ik wil de diepte in. Ik wil de geest van de jaren zeventig opnieuw laten zingen – in beats, blazers en basslines.'