Zesendertig steden in tweeënveertig dagen – dat moet wel een beetje een clichétour worden. Van oost naar west, een op en neer, heen en weer rock-’n-rollfantasie. Intense gekte die uiteindelijk niet meer in de hand te houden was. We waren over bergen, rivieren en bruggen gegaan, door kloven, canyons en spooksteden gereden, hadden onweersstormen en overstromingen meegemaakt. Sliepen in vijfsterrenhotels, gore motels, vreemde appartementen, op vette linoleumvloeren, parket, gras, grind, aarde. We waren monsters geworden, Jake en ik. Al onze onschuld waren we kwijt. We waren politici geworden, pandjesbazen, hosselaars, nachtbrakers, methodologische mutanten die trachtten om te gaan met de onafwendbare verschrikkingen van het vrijemarktsysteem, of zo leek het in elk geval.
Ik besloot toch maar om te kijken en, kijk aan, mijn stoom minnende, gedroogde vis etende Zweedse vriend had gelijk. Deze twee, een blonde en een brunette, waarschijnlijk van Scandinavische afkomst, waren echt wat. Een paar kilometer, een paar uitgewisselde blikken en vervolgens werden telefoonnummers uitgewisseld via de beproefde dikke-stift-op-papier-methode. We besloten bij de volgende parking te stoppen, wat nog een behoorlijk eind weg bleek te zijn. Er was een winkel met indiaanse spullen. Zodra we waren uitgestapt, merkten we dat er een klik was.
Amber was een amateurfotograaf en Sara, haar vriendin, was amateurmuzikante. Ze kwamen uit Las Vegas en waren op weg naar Austin, waar ze van plan waren hun spullen te pakken en naar Los Angeles te verhuizen. Sara was in Vegas het grootste deel van de week bezig geweest een of andere rijke kerel suf te neuken en Amber had toegekeken en meegedaan als de sfeer ernaar was. Sara was een soort sm-freak, merkte ik, want in de winkel zag ze een zwart leren zweepje en begon me ermee op mijn billen te slaan, nogal hard en met een sadistisch lachje. Jake en ik hadden geen andere keuze dan zo snel mogelijk door te rijden naar het dichtstbijzijnde motel om van deze wilde vamps een paar trucjes te leren.
We hadden bijna geen geld, we hadden de laatste paar optredens niks verdiend en we waren van plan om in de bus te slapen. Maar, krijg de tering, dachten we, dan eten we morgen maar niet. Deze meisjes waren die rijke vent in Vegas gewend en we moesten het goedkope motel en de ruige seks in ons voordeel uitspelen. Ze wilden per se een eigen kamer en er vormden zich al snel twee paartjes. Eenmaal in de kamer pakte ik een halve fles whisky die ik nog had en een paar hydrocodones. De meisjes hadden nog wat coke, die we tussen de bedrijven door gebruikten.
Het was niet zozeer de seks waar ik aan dacht toen ik met de manager naar het strand reed, maar het gemak waarmee ik het me liet overkomen. Hoe gemakkelijk ik bedroog, hoe snel ik overspel pleegde. Het zat er al een tijd aan te komen, maar toen de sluizen eenmaal open waren, was er geen houden meer aan. Een vrouw moet altijd zorgen dat haar man zich genoeg man voelt, anders werkt het niet. Mannen zijn stom en je moet ze meestal als kinderen behandelen. Amber zorgde dat ik me een man voelde. Ze was uiteindelijk niet zo’n sm-gek als ze eerst leek, gewoon een meisje dat op zoek was naar een wip in the middle of nowhere. Toen we klaar waren, lag ze naast me en wilde ze knuffelen.
‘Luister eens, Amber... Ik slaap liever in de andere kamer, ik
ga wel even kijken of ze al klaar zijn.’
‘Waarom? Wil je niet hier slapen?’
‘Eh... ik voel me meer o...’
‘Je hebt een vriendin, hè?’ vroeg ze.
‘Eh... ja.’
‘Ik wist het! Oké, ik begrijp het... Ik bedoel, nou ja... maar
niet weggaan zonder gedag te zeggen, hoor!’
Natuurlijk vertrokken we de volgende ochtend zonder een woord te zeggen. Mana belde van haar werk in New York en we praatten alsof er niets aan de hand was. Ben ik een klootzak? Waarom een klootzak? Een leugenaar, dat in elk geval. Een overspelige, ja. Een charlatan, ja ook. Hoe lukte het me mijn vriendin in de ogen te kijken en steeds weer tegen haar te liegen? Ik weet het aan gebrek aan bevrediging en volgde de regel dat je je schuldgevoel voor jezelf moet houden. Ik weet het niet. Het klopte allemaal niet meer. Ik voelde een steeds grotere afstand tot het hebben van een dagelijkse, betekenisvolle relatie met een vrouw. Ik dacht dat dat het einde van de wereld was. Ik zat ergens op het randje tussen fantasie en realiteit. Een dwaas, volledig opgeslokt door zelfdestructie: een masochist, een ruziemaker, een leugenaar, een overspelige, een hoer, een spook, een schil, een heroïnejunk, een blower, een cokegebruiker, een speedfreak, een pillenslikker, een zuiplap, een seksverslaafde, een eenzaat, eenzaam. Kunstenaar?
Ik voelde het tij keren tijdens onze optredens in New York tijdens die tour, toen ik bij al onze vrienden, mensen van ons platenlabel, pr-mensen, agenten en managers de angst in de ogen zag. Wat is er met hem aan de hand, leken ze allemaal te denken. Neemt hij ons in de maling? Waar is hij mee bezig? Het kon me allemaal niks schelen. Ze hadden wat mij betreft in de East River of de Hudson kunnen springen. Wat wisten zij nou? Ze hadden geen idee. Ik kon al een tijdje niet meer normaal met ze communiceren. We hadden zo’n verschillende smaak, in alles. Ze baadden allemaal in de rivier van commercie en conformisme.
Mana deed denk ik haar uiterste best om me op te vrolijken, maar dat was niet echt haar sterkste punt. Het ging heel snel slechter tussen ons. Dat kloteappartement in Brooklyn begon aan te voelen als een graf. De volgende tour werd afgeblazen en daar zat ik weer, platzak. Het grootste deel van het volgende halfjaar bracht ik kettingrokend door, ik slikte alles wat ik in handen kreeg en dronk veel te veel. Ik moet een paar nummers hebben geschreven en opgenomen en ook op een paar festivals hebben gespeeld, maar de herinnering is vaag. Ik was vooral aan het doodgaan, langzaam, maar niettemin aan het doodgaan.