3VOOR12 bespreekt Album van de Week (33): Conor Oberst

Conor Oberst ook solo eerlijk en geloofwaardig

Conor Oberst heeft ditmaal zijn Bright Eyes ingeruild voor de nieuw geformeerde Mystic Valley Band. Bijna mathematisch wisselt hij ontroering en somberte af met humor en tempo. De formule eindigt als zo vaak bij Oberst in een positief getal onder de streep.

Conor Oberst ook solo eerlijk en geloofwaardig

De prille en naïeve soloartiest Conor Oberst stamt uit het cassettebandjestijdperk. Hij is inmiddels nog steeds jong, zesentwintig en wordt vanwege zijn ruim tienjarige carrière als spil van Bright Eyes door nog meer mensen bewonderd. Rolling Stone riep hem dit jaar uit tot beste songwriter van het jaar. Oberst bewijst met de eerste cd onder zijn eigen naam dat hij die titel waard is. Het is daarom Album van de Week. 

Zijn platenmaatschappij noemt het een soloalbum en zet de naam van Oberst op de hoes. Maar de door hem veelgeprezen nieuwe bandgenoten van The Mystic Valley Band staan hem wel degelijk bij. Een argeloze luisteraar zou de plaat als de nieuwe Bright Eyes betitelen en fans van dit gezelschap zullen ook niet teleurgesteld zijn. Toch kun je niet spreken van ‘meer van hetzelfde’. En waarom zou je bij Oberst? Hij vergt wederom veel van zichzelf en zijn band. Want ondanks zijn escapistische trekjes in bijvoorbeeld Moab (“There’s nothing that the road cannot heal”) is hij vaak pijnlijk open en eerlijk.

Waar veel leed-kwelers zich van stemmige en trage begeleiding bedienen om hun observaties en overdenkingen te delen, gaat Oberst ditmaal meer dan ooit op de uptempo toer. Om en om worden ballades afgewisseld met meebrullers. Hij speelt nadrukkelijk met goed-foute-verwijzingen en arrangementen. Zo wordt de stemmige Dylan’eske albumopener Cape Canaveral opgevolgd door het droge countrynummer Sausalito met heuse Mark Knopfler-trademark-pingels. Of het aanstekelijke I Don’t Want To Die (In The Hospital) dat door schizofrene country-hoempapa tot een aanstekelijk knipoog-fatalisme verwordt. Net als het ronduit lompe NYC-Gone, Gone werkt het bij de eerste beluistering op de lachspieren. Maar ook deze nummers zijn van scherpe teksten voorzien. Daarbij geven ze lucht tussen sombere, maar prachtige gedichten als Lenders In The Temple of Eagle On A Pole.

Op Danny Callahan komen vorm en inhoud misschien nog wel het mooist samen. In deze mid-tempo song verteld Oberst over een jong kankerpatiëntje. Potentieel materiaal voor pastiche en nodeloos emo-geslemp, maar in de handen van Oberst verworden tot een eerlijk sprookje. Vooral omdat hij laat weten zelf verwonderd te zijn over het feit dat de kale jongen hem aangreep en je dit ook terughoort in de toon van zijn tekst. “But even Western medicine, It couldn't save Danny Callahan. Bad bone marrow, a bald little boy.” De zanger kwam hem naar verluidt tegen op weg naar de slijter, maar vergat zijn reden om wodka aan te schaffen. Een voorbeeld voor de schijnbaar achteloze manier van tekstschrijven. Het maakt de plaat geloofwaardig.

Na dertien jaar heeft Conor Oberst wederom zijn eigen naam op een albumhoes staan. Het talent is ouder geworden, soms nog even bleu en naïef, vaak ook ouwelijk en doorwrocht. Dit is een mooie aanvulling  op de Bright Eyes discografie, maar bewandeld ook nieuwe wegen en invloeden. En dan te bedenken dat met een gemiddelde levensverwachting, zelfs die van een kunstenaar, er nog heel lang heel veel moois van Conor Oberst te verwachten is.